Na = achter, volgend op
Naar = een richting, een verwijzing maken
Vb met na: Na schooltijd, na de pauze, na het eten, even na tienen
Vb met naar - richting: naar huis lopen, naar school gaan, met de rug naar de deur staan
Vb met naar - verwijziging: naar aanleiding van, naar mijn mening, naar men zegt