DISK thema 8 - taak 1 houd een betoog

Thema 8 - taak 1
Houd een betoog
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 8 - taak 1
Houd een betoog

Slide 1 - Tekstslide

presenteren vs. overtuigen
Wat het verschil is tussen presenteren en overtuigen?


overtuigen
Een goed voorbeeld van overtuigen is reclame, waarbij de verkoper de klant wil overtuigen om iets te kopen.
presenteren
Bij presenteren wil je iets vertellen of informatie geven op een leuke en boeiende manier.

Slide 2 - Tekstslide

Wat leer je bij dit thema?
Je gaat oefenen om iemand te overtuigen.

Hoe ga je dat oefenen?
Je houdt een betoog. 
Je vertelt over een voorwerp; je probeert dit te ruilen.
Je zoekt informatie op internet en schrijft een e-mail. 
Je bedenkt wat je leuk vindt en goed kan; je presenteert dit en schrijft het op.

 

Slide 3 - Tekstslide

Hoe kun je iemand
overtuigen?

Slide 4 - Woordweb

Overtuigen, hoe doe je dat?
Je gebruikt goede argumenten.
Je gebruikt bijvoeglijke naamwoorden.
Je  bent enthousiast. 

Tip: 
Gebruik positieve of informatieve 
bijvoeglijke naamwoorden.

Enthousiast: juiste woorden, lichaamshouding, stem, gezichtsuitdrukking.
gebruik voegwoorden zoals: want / omdat
Bijvoeglijke naamwoorden: mooi, geweldig, fantastisch, groot, snel....

Slide 5 - Tekstslide

Positieve / informatieve
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 6 - Woordweb

Overtuig mij!
Ik vind deze telefoon fantastisch.
Dit is een geweldige film.
Het is een prachtig boek.
Deze film is zo mooi!
Deze acteur is keigoed.
Deze muziek is super.
Deze pizza is heerlijk.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Welke bijvoeglijke
naamwoorden passen
bij deze reclame?

Slide 9 - Woordweb

    taak 1 = houd een betoog
We lezen de eerste dialoog klassikaal.
Wat valt je op? 

Doe opdracht 2 in tweetallen. 
Gebruik bijvoeglijke naamwoorden.


Slide 10 - Tekstslide

    taak 1 = houd een betoog
Opdracht 3 (en 4, 5)


Slide 11 - Tekstslide

ABCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ
In tweetallen:
  • Kies 4 letters van het alfabet
  • Zoek 2 bijvoeglijke naamwoorden per letter 
  • maak 1 zin per letter / per bijvoeglijk naamwoord

kies uit de volgende voegwoorden in jullie zinnen: 
 want - omdat – ook – en – daardoor – als –

bovendien – daarnaast – dan
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide