Bespreken Tentamen

Bespreken Tentamen
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bespreken Tentamen

Slide 1 - Tekstslide

We bespreken de vragen die gaan over de theorie.
Je kunt hiervoor leren.

Het is belangrijk om te weten wat je moet doen
om de vragen goed te kunnen beantwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Er zijn ook vragen die niet over theorie gaan, maar over de inhoud van de tekst.

Gebruik in je antwoorden op deze vragen zoveel mogelijk de woorden uit de tekst in je antwoord, tenzij er wordt gevraagd om je eigen woorden.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Onderwerp introduceren

- vraag stellen
- voorbeeld geven
- samenvatting / conclusie 
- aanleiding geven
- mening geven
- probleemstelling noemen
- opvallende uitkomst noemen

Aandacht trekken

- anekdote vertellen
- opvallen stelling geven
- actuele gebeurtenis noemen
- voordelen van doorlezen noemen

Slide 6 - Tekstslide

Anekdote
Een korte beschrijving / vertelling van iets wat in het verleden is gebeurd. 

vb:  Jaren geleden kwam de Amerikaanse President in opspraak omdat hij seks zou hebben gehad met een stagiaire. Toen dat aan het licht kwam moest hij zich ten overstaan van camera's en verantwoorden voor zijn grensoverschrijdende gedrag.
Aanleiding
Een reden waarom de schrijver over dit onderwerp heeft geschreven.

vb:  Volgende week dinsdag is het weer tijd voor het jaarlijkse hoedjesfestijn in Den Haag. Op Prinsjesdag zal de troonrede door Koning Willem-Alexander in de Ridderzaal worden voorgelezen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is IN 1 HELE ZIN wat de schrijver 
zegt over het onderwerp.
vb:
onderwerp = Wedstrijd Roemenië - Oranje

hoofdgedachte = In de wedstrijd die Oranje tegen Roemenië heeft gespeeld konden we genieten van mooi voetbal.

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Als je de hoofdgedachte moet zoeken in de tekst dan 
zoek je op de voorkeursplaatsen:

- eerste, tweede of laatste zin van de inleiding
- eerste, tweede of laatste zin van het slot

Soms moet je de hoofdgedachte zelf formuleren. Zorg dan dat het onderwerp in de hoofdgedachte genoemd wordt.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Deelonderwerp
Een deelonderwerp is een onderwerp van een alinea.

- Een paar woorden (GEEN ZIN)
- De hele alinea gaat erover

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Tussenkopjes
Een tussenkop is de titel van een alinea

- Een paar woorden (GEEN ZIN)
- Geen zin

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

tekstverband
Een tekstverband laat zien op welke manier 
alinea's of zinnen aan elkaar VERBONDEN zijn.

Een schrijver kan dat doen op verschillende manieren.
Zie blz. 65.

Slide 20 - Tekstslide

tekstverband
Je herkent een tekstverband aan
een SIGNAALWOORD.

Zoek je een verband? 
Zoek dan naar signaalwoorden.
(leer die dus)

Slide 21 - Tekstslide

voorbeeld
  • De docent heeft alle tentamens nagekeken, dus
    de cijfers zullen nu snel bekend worden.

  • signaalwoord = dus
  • verband = conclusie

Slide 22 - Tekstslide

voorbeeld
  • Terwijl we goed waren voorbereid op de
    wedstrijd, hebben we verloren.

  • signaalwoord = hoewel
  • verband = tegenstelling

Slide 23 - Tekstslide

voorbeeld
  • Omdat de file op de A4 nog niet was opgelost, waren
    we drie kwartier te laat op onze afspraak.

  • signaalwoord = omdat
  • verband = reden-oorzaak-gevolg

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

verschil
  • Wanneer wordt gevraagd om een verschil, zoals in deze vraag, noteer dan altijd twee verschillende dingen.

  • DUS NIET:
  • Bij X is het zo en bij Y niet.
  • MAAR:
  • Bij X is het zo en bij Y is het zo.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

tekststructuur
Deze vraag gaat over hoe de tekst in het algemeen is opgebouwd. Het gaat hier dus niet over argumentatie.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet je 
het schema op blz. 63 kennen.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

argumentatieschema
Dit gaat over welk verband er is tussen het standpunt
en het argument.

Het antwoord op deze vraag is een van de volgende:
Autoriteit, Vergelijking, Voorbeeld, Kenmerk/eigenschap, 
oorzaak/gevolg, voordelen/nadelen

Slide 32 - Tekstslide

voorbeeld:

We gaan naar restaurant De witte Gans,
daar was het eten vorige keer ook goed.

argumentatieschema op basis van
VERGELIJKING (tussen twee situaties)

Slide 33 - Tekstslide

voorbeeld:

Zorgen voor een zieke, gehandicapte of oudere in de omgeving is een mooie en nuttige taak, maar kan ook ingrijpend zijn en veel van iemand vragen. Het is vaak lastig meteen te overzien wat er allemaal bij de verzorging komt kijken. Dat ik veel voor een ander kan betekenen, gaf bij mij toch de doorslag.

argumentatieschema op basis van
VOOR- en NADELEN

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

argumentatiestructuur
Hierbij teken je de argumenten en
subargumenten in een structuur.

Je zet de argumenten en subargumenten op
de juiste plek in de structuur.

Je denkt na over de vraag: zijn de argumenten
afhankelijk, of onafhankelijk. (blz. 105)

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

benoem..
Als de vraag is:
Benoem de argumentatiestructuur

Dan kies je uit:
nevenschikkend / onderschikkend
afhankelijk / onafhankelijk

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

redenering

De redenering noteren betekent:
schrijf het standpunt en de argumenten op. 
Niet in een structuur, maar gewoon opschrijven.

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

onderwerp

Als je het onderwerp van de tekst moet noteren:

- in een paar woorden
- moet slaan op de HELE tekst

Slide 48 - Tekstslide