Argumenteren herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 4,5

Argumenteren

Alle stof tot nu toe

Standpunt en argument

Standpunt, want argument.

Argument, dus standpunt.

Ouderen die ouder zijn dan 80 jaar zouden niet meer mogen stemmen. (Het gaat ten slotte niet over hun toekomst.)

1. Standpunt
2. Argument

(Davina Michelle zou de beste inzending voor het songfestival zijn.) Met haar nummers geeft ze echt kippenvel.

1. Standpunt
2. Argument

Je kan bijna overal je bankzaken regelen. [Daarom is de smartphone onmisbaar].
Het deel tussen [ ] is een:

1. Standpunt
2. Argument

De smartphone is onmisbaar, [omdat veel jongeren zich ongelukkig voelen zonder smartphone].
Het deel tussen [ ] is een:

1. Standpunt
2. Argument

Omdat het beter is voor het milieu, [moet je zoveel mogelijk met het openbaar vervoer reizen].
Het deel tussen [ ] is een:

1. Standpunt
2. Argument

Tegenargument of weerlegging?

Tegenargument gaat tegen het standpunt in.

Weerlegging gaat tegen een argument in.

We moeten meer investeren in windenergie. Het zorgt niet voor milieuvervuiling. Ze hoeven het uitzicht niet te verpesten, (want ze kunnen ook ver in zee geplaatst worden.)

1. Tegenargument
2. Weerlegging

De opwarming van de aarde is een goeie ontwikkeling. Daardoor kunnen we vaker in eigen land op zonvakantie. De kans op huidkanker is groter in de zon, (maar als je je vaak genoeg insmeert, is er niets aan de hand.)

1. Weerlegging
2. Tegenargument

Snackbar Van Deuren is het beste, [want je betaalt maar een euro voor een bakje patat].

Het deel tussen [ ] is een:

1. Argument
2. Standpunt
3. Weerlegging
4. Tegenargument

[Zijn familie is groot], want hij bestaat uit honderd mensen. De meeste families bestaan immers uit vijftig mensen.
Het deel tussen [ ] is een:

1. Argument
2. Standpunt
3. Weerlegging
4. Tegenargument

[Een kroket is niet echt ongezond], maar de korst neemt veel bakvet op en die is minder gezond. Die bevat namelijk een paneerlaag met veel transvetzuren.
Het deel tussen [ ] is een:

1. Argument
2. Standpunt
3. Weerlegging
4. Tegenargument

'Ik zou alle lampen in het huis vervangen door LED-verlichting, dat is goedkoper.' ['Ja, maar het licht is echt lelijk.']
Het deel tussen [ ] is een:

1. Argument
2. Standpunt
3. Tegenargument
4. Weerlegging

. Dat is een goed orkest, want ze spelen een moeilijk muziekstuk. Ze spelen immers een stuk van Bach.’
[‘Niet elk muziekstuk van Bach is moeilijk.’]
Het deel tussen [ ] is een:

1. Argument
2. Standpunt
3. Weerlegging
4. Tegenargument

Feitelijk of waarderend?

Feitelijk: je kunt het checken.

Waarderend: gebaseerd op (bijvoorbeeld) een mening.

Je kunt bijna overal je bankzaken regelen. Daarom is de smartphone onmisbaar.
Het argument is:

1. Feitelijk
2. Waarderend

De smartphone is onmisbaar, omdat veel jongeren zich ongelukkig voelen zonder smartphone.
Het argument is:

1. Feitelijk
2. Waarderend

We zouden een CKV-excursie naar Amsterdam moeten organiseren. Daar kun je veel verschillende musea bezoeken.
Het argument is:

1. Feitelijk
2. Waarderend

(Het Louvre is het mooiste museum van Europa): waar anders vind je zoveel bijzondere kunst?

1. Feitelijk
2. Waarderend

In het hoger onderwijs moet je bijna altijd een afstudeerscriptie schrijven.

1. Feitelijk
2. Waarderend

Argumentatiestructuren

Enkelvoudige argumentatie

Nevenschikkende argumentatie (afhankelijk en onafhankelijk)

Onderschikkende argumentatie

Argumentatiestructuren

Welke argumentatiestructuur?
Dat was geen leuk festival. De hoofdact kwam niet opdagen, want het vliegtuig had vertraging.

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Onderschikkende argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie

Welke argumentatiestructuur?
Dat was geen leuk festival. De hoofdact kwam niet opdagen.

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Onderschikkende argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie

Welke argumentatiestructuur?
Dat was geen leuk festival. De hoofdact kwam niet opdagen, het regende onafgebroken, een flesje water kostte wel 5 euro en de podia stonden te dicht bij elkaar.

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Onderschikkende argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie

Het Nederlands verloedert, want kinderen gebruiken alleen nog maar Engelse woorden als spam, cool en chill.

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Onderschikkende argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie

Leerlingen moeten onder begeleiding op school hun huiswerk maken. Dan leren ze goed samen te werken. Ook zullen leerlingen dan hogere cijfers halen.

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Onderschikkende argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie

Leerlingen moeten onder begeleiding op school hun huiswerk kunnen maken, want dan zullen ze hogere cijfers halen. Ze kunnen namelijk hulp krijgen wanneer ze vastlopen.

1. Enkelvoudig
2. Onderschikkend
3. Nevenschikkend

Verzwegen argument

Geeft aan hoe standpunt en argument samenhangen.

Het verzwegen argument wordt niet genoemd, maar speelt wel een rol in de argumentatie.

Je formuleert het verzwegen argument als volgt: 

Als ... (argument), dan ... (standpunt).

De verfilming van Cats is een historische flop, want de film trok nauwelijks bezoekers.

Je zou direct een nieuwe laptop moeten aanschaffen, die van jou kan niet eens meer een filmpje afspelen!

Kinderen die slecht zijn opgevoed horen niet in mijn klas. Uit onderzoek blijkt dat zeven van de tien kinderen slechts opgevoed worden. Ruim de helft van mijn leerlingen hoort niet in mijn klas

Deze familie leeft helaas al zeven jaar van de bijstand. Volgens het gezegde volgen na zeven vette jaren zeven magere jaren. Dan zal de familie het binnenkort wel beter krijgen

Die vriend van jou zal wel gemakkelijk rijk willen worden. Hij voetbalt immers in het zevende team van Zwaluwen Vooruit. Alle voetballers zijn mensen die gemakkelijk rijk willen worden.

Argumentatieschema's

Argumentatieschema's geven het verband tussen een standpunt en een argument weer.

Er zijn zes verschillende argumentatieschema's.

Het eindexamen Nederlands was veel te moeilijk. Vraag 6 ging bijvoorbeeld helemaal niet over de leerstof.

1. Argumentatie op basis van doel-middelrelatie
2. Argumentatie op basis van kenmerken
3. Argumentatie op basis van vergelijking
4. Argumentatie op basis van voorbeelden

Het verhogen van de prijs van vlees is beter voor het milieu. Mensen zullen dan minder snel kiezen voor een biefstukje.

1. Argumentatie op basis van doel-middelrelatie
2. Argumentatie op basis van voorbeelden
3. Argumentatie op basis van kenmerken
4. Argumentatie op basis van voor- en nadelen

Computergames kunnen een slechte invloed hebben op studieresultaten. Kijk maar naar mijn broertje: door de games komt hij niet meer aan zijn huiswerk toe.

1. Voorbeeld
2. Oorzaak-gevolg
3. Vergelijking
4. Kenmerken

Volgens Johan Cruijff moest Ajax meer investeren in jonge voetballers. Daarom is de jeugdopleiding van de club grondig aangepakt.

1. Voor- en nadelen
2. Voorbeelden
3. Vergelijking
4. Autoriteit

Waarom moet ik een briefje halen? Isabelle was vorige les ook te laat en zij hoefde geen briefje te halen.

1. Vergelijking
2. Kenmerken
3. Oorzaak-gevolg
4. Autoriteit

Deze supermarkt vindt omzet belangrijker dan dierenleed, want het merendeel van het kippenvlees in de schappen is afkomstig van plofkippen.

1. Oorzaak-gevolg
2. Vergelijking
3. Voorbeelden
4. Kenmerken

Drogredenen

Foutieve argumentatie.

Soms als een 'trucje'.

Twaalf verschillende drogredenen.

Wie niet met mij is, die is tegen mij.

1. Bespelen van het publiek
2. Vertekenen van het standpunt
3. Cirkelredenering
4. Vals dilemma

Vaccinatie bij kinderen is nutteloos. Dat zegt de strenggelovige burgemeester van Staphorst ook.

1. Ontduiken van de bewijslast
2. Foutief beroep op autoriteit
3. Overhaaste generalisatie
4. Verkeerde vergelijking

Met welk onderdeel wil jij nog extra oefenen?
Dat mag ook leesvaardigheid zijn!