lezen, luisteren, kijken H1 & 2 Noordhoff

Lezen, luisteren en kijken
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2,3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lezen, luisteren en kijken

Slide 1 - Tekstslide

De les 
  •  Ter voorbereiding  van CE: lezen en Luisteren
  • Opfrissen van theorie

Soorten teksten, doel van verschillende tekst, argumenten, signaalwoorden 

Slide 2 - Tekstslide

1. Welke tekstdoelen kun je je nog herinneren?

Slide 3 - Open vraag

Tekstdoelen

Slide 4 - Tekstslide

2. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

Slide 5 - Tekstslide

De hoofdgedachte

  • Is de kortst mogelijke samenvatting van een tekst in één zin.
  • Vind je vaak in het begin van een tekst.
  • Vind je bij langere artikelen meestal in het slot van de tekst.

Slide 6 - Tekstslide

2. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Jungle by Night heeft de gouden notekraker gewonnen. 

Slide 7 - Tekstslide

3. Wat voor soort tekst is een hoofdstuk uit een schoolboek?
A
Informatief
B
Instruerend
C
Overtuigend
D
Activerend

Slide 8 - Quizvraag

4. Wat voor soort tekst is een advertentie voor de nieuwste Iphone?
A
Informatief
B
Instruerend
C
Overtuigend
D
Overhalend

Slide 9 - Quizvraag

5. Wat voor soort tekst is een artikel op de opiniepagina van een krant?
A
Informerend
B
Instruerend
C
Overtuigend
D
Amuserend

Slide 10 - Quizvraag

6. Wat voor soort tekst is dit ?
A
Informerend
B
Instruerend
C
Overtuigend
D
Amuserend

Slide 11 - Quizvraag

  • kan op feiten en/of meningen gebaseerd zijn
  • titel-inleiding-kern-slot
  • check altijd de bron
  • vastleggen wat er is gebeurd
  • feiten
  • beschrijvend
  • onderzoek
  • feiten
  • analyse
  • conclusie
  • argumenten
  • conclusie
  • mening
artikel
verslag
rapport
betoog

Slide 12 - Sleepvraag

instrueren 
informeren
amuseren
overtuigen
advies geven
bedrijfsinformatie
adviesrubriek
recept
blog
ingezonden brief

Slide 13 - Sleepvraag

Stelling 1:
Standpunt + argumenten samen vormen een redenering.

Stelling 2:
Drogredenen = redeneringen of argumenten die juist zijn.

A
Stelling 1 & 2 zijn juist
B
Stelling 1 & 2 zijn onjuist
C
Stelling 1 is juist en 2 is onjuist
D
Stelling 1 is juist en 2 is juist

Slide 14 - Quizvraag

10. In welke categorie valt de volgende drogreden:

"Als Schiphol niet mag groeien, kunnen we het net zo goed sluiten."
A
Persoonlijke aanval
B
Onjuiste oorzaak-gevolg relatie
C
Vals dilemma
D
verkeerde vergelijking

Slide 15 - Quizvraag

11. In welke categorie valt de volgende drogreden:

"Je bent veel te jong om daar iets over te zeggen"
A
Persoonlijke aanval
B
Onjuiste oorzaak-gevolg relatie
C
Vals dilemma
D
verkeerde vergelijking

Slide 16 - Quizvraag

12. In welke categorie valt de volgende drogreden:

"Ik heb ergens gelezen dat cola gezond is "
A
Persoonlijke aanval
B
Onjuist beroep op autoriteit
C
Vals dilemma
D
verkeerde vergelijking

Slide 17 - Quizvraag

13. Hoe noem je een tekst die verschillende standpunten en meningen weergeeft?
A
Een beschouwing
B
Een column
C
Een betoog

Slide 18 - Quizvraag

14. Bij welke tekstsoort worden argumenten gebruikt?
A
betoog
B
amuserende tekst
C
instructie

Slide 19 - Quizvraag

15. Hoe weet je of een informatieve tekst betrouwbaar is?

Slide 20 - Open vraag

16. In een beschouwende tekst wil de maker opiniëren.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

17. In een betoog staan feiten, maar ook meningen van anderen.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

18. In een betoog worden ook tegenargumenten weerlegd.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Verschillen beschouwing en betoog 

Slide 24 - Tekstslide

19. Wat zijn kenmerken van instructieve teksten?

Slide 25 - Open vraag

kenmerken van een instructie
  • lezer/luisteraar vertellen hoe die iets moet doen
  • Wordt stapsgewijs gegeven
  • Heeft een dwingende, vaste volgorde
  • Signaalwoorden, nummers of opsommingstekens gebruikt om volgorde aan te geven
  • Schriftelijke instructie met afbeeldingen ter verduidelijking

Slide 26 - Tekstslide

20. De signaalwoorden: ten eerste- ten tweede en bovendien, geven een ............. weer
A
verband van tijd
B
samenvatting
C
opsomming
D
volgorde

Slide 27 - Quizvraag

21. De signaalwoorden: daarom, want en aangezien, geven een ............. weer
A
toelichting
B
reden
C
opsomming
D
argument

Slide 28 - Quizvraag

22. De signaalwoorden: 'kortom' en 'met andere woorden', geven een ............. weer
A
vergelijking
B
samenvatting
C
opsomming
D
argument

Slide 29 - Quizvraag

23. De signaalwoorden: 'zodat' en 'daardoor', geven een ............. weer
A
oorzaak- gevolg
B
samenvatting
C
opsomming
D
argument

Slide 30 - Quizvraag

24. De signaalwoorden: 'maar' en 'daarentegen' en 'hoewel', geven een ............. weer
A
oorzaak- gevolg
B
tegenstelling
C
opsomming
D
argument

Slide 31 - Quizvraag

verbanden en signaalwoorden

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide