Samenstellingen

Samenstellingen
  • Aan elkaar of los
  • Tussenletters
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Samenstellingen
  • Aan elkaar of los
  • Tussenletters

Slide 1 - Tekstslide

Aan elkaar of los
  • Als je één ding/persoon/begrip bedoelt schrijf je het aan elkaar (jongekaasschaaf)
  • Bij klinkerbotsingen (auto-ongeluk & zee-egel) / samenstellingen met afkortingen en tekens (cd-speler & 15-jarige) / een vaste woordgroep met één betekenis (heen-en-weer & doe-het-zelf) moet er een koppelteken tussen.
  • Bij samenstellingen met cijfers of met een naam zet je er een spatie tussen (3 gangenmenu & Johan Cruijffschaal)

Slide 2 - Tekstslide

  • Er-, daar-, hier- en waar- schrijf je altijd aan elkaar (daaroverheen)
  • Een afkorting schrijf je altijd met 'er. (PVV'er)
  • Een woord met een achter- of voorvoegsel schrijf je met een streepje. (oud-gevangene)

Slide 3 - Tekstslide

Tussen -n
i-Bij een zelfstandig naamwoord dat uitsluitend een meervoud op -n heeft. (pottenbakker)
-Niet als het eerste deel (ook) een meervoud op -s heeft. (vogelbadje), het eerste deel geen meervoud heeft (waterkoker) of als het eerste deel geen zelfstandignaamwoord is. (rodebiet)
Bij afleidingen meestal ook geen tussen -n. (hulpeloos)

Slide 4 - Tekstslide

tussen -s
-Als je hem hoort. (dorpshuis)

Slide 5 - Tekstslide

Samenstellingen
A
koninginnensoep
B
koninginnesoep

Slide 6 - Quizvraag

Samenstellingen
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 7 - Quizvraag

Samenstellingen
A
beresterk
B
berensterk

Slide 8 - Quizvraag

Samenstellingen
A
vissekom
B
vissenkom

Slide 9 - Quizvraag

Samenstellingen
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 10 - Quizvraag

Samenstellingen
A
zonnenbril
B
zonnebril

Slide 11 - Quizvraag