In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Samenstellingen
Aan elkaar of los
Tussenletters
Slide 1 - Tekstslide
Aan elkaar of los
Als je één ding/persoon/begrip bedoelt schrijf je het aan elkaar (jongekaasschaaf)
Bij klinkerbotsingen (auto-ongeluk & zee-egel) / samenstellingen met afkortingen en tekens (cd-speler & 15-jarige) / een vaste woordgroep met één betekenis (heen-en-weer & doe-het-zelf) moet er een koppelteken tussen.
Bij samenstellingen met cijfers of met een naam zet je er een spatie tussen (3 gangenmenu & Johan Cruijffschaal)
Slide 2 - Tekstslide
Er-, daar-, hier- en waar- schrijf je altijd aan elkaar (daaroverheen)
Een afkorting schrijf je altijd met 'er. (PVV'er)
Een woord met een achter- of voorvoegsel schrijf je met een streepje. (oud-gevangene)
Slide 3 - Tekstslide
Tussen -n
Bij een zelfstandig naamwoord dat uitsluitend een meervoud op -n heeft. (pottenbakker)
Niet als het eerste deel (ook) een meervoud op -s heeft. (vogelbadje), het eerste deel geen meervoud heeft (waterkoker), als het eerste deel geen zelfstandignaamwoord is (rodebiet) of als de samenstelling een versterkende betekenis heeft (apetrots)
Bij afleidingen meestal ook geen tussen -n. (hulpeloos)