- Starten met 'Woordenschat' hoofdstuk 2: metonymie
- Huiswerk maken
- Afsluiten
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom 2A!
Pak alvast je schrift met het huiswerk erbij.
Wat gaan we vandaag doen?
- Huiswerk nakijken
- Starten met 'Woordenschat' hoofdstuk 2: metonymie
- Huiswerk maken
- Afsluiten
Slide 1 - Tekstslide
Mededelingen en planning
De komende periode:
Nieuw boek uitkiezen en titel doorgeven vóór 1 december
Werken we aan Lezen en Woordenschat, wordt afgesloten met toets op donderdag 16-11
Vergeet niet de woordenlijsten te bekijken en te leren (in Magister.Learn)
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Bespreken huiswerk
Het huiswerk was:
H2 Lezen: Tekstverbanden en signaalwoorden
Je maakt de startopdracht
Je bestudeert de theorie in het boek
Je bekijkt eventueel het uitlegfilmpje online in NieuwNederlands
Je maakt de opdrachten 1, 2 en 4
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Namenrad 2023/2024
1HAa
1HAb
1THc
2Aa
2HAa
2HAc
2THb
Slide 10 - Tekstslide
Doelen van deze les
Na deze les weet je wat een metonymie is.
Je kunt de verschillen noemen tussen: vergelijking, personificatie, metafoor en metonymie
Slide 11 - Tekstslide
Terugblik
Wat is een vergelijking?
Wat is een metafoor?
Wat is een personificatie?
Noem ook een voorbeeld!
Slide 12 - Tekstslide
Hoe zat het ook alweer?
Metafoor, vergelijking of personificatie?
Mischa en Renee lijken op elkaar als twee druppels water.
Die zwijnenstal moet je eerst opruimen.
Die kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
metonymie
Bij een metonymie is er een bijzonder verband tussen het object [O] en het beeld [B].
Slide 15 - Tekstslide
Men bedoelt een voorwerp, maar men noemt het materiaal waarvan het voorwerp gemaakt is.
voorbeeld:
We hebben een paar dagen lekker kunnen schaatsen maar ik heb mijn ijzers nu maar weer ingevet.
Slide 16 - Tekstslide
Je noemt een deel in plaats van het geheel
voorbeeld;
Hij nam een bloemetje mee voor zijn vrouw (bedoeld wordt: een bosje bloemen).
Slide 17 - Tekstslide
Je noemt de plaats of de ruimte in plaats van de aanwezigen.
voorbeeld:
De zaal gaf de zanger een lang applaus (bedoeld wordt: het publiek).
Slide 18 - Tekstslide
Men bedoelt de inhoud, maar men noemt het voorwerp.
voorbeeld
Zullen we nog een glaasjedrinken?
Slide 19 - Tekstslide
Men bedoelt een voorwerp, maar men noemt de maker.
voorbeeld:
Het bezit een echte van Gogh.
Slide 20 - Tekstslide
Verschil metafoor en metonymie
Bij een metafoor geef je een bepaald beeld terwijl je iets anders bedoelt. Het object wordt vervangen door een bepaald beeld. Bij een metafoor is er ook sprake van een vergelijking.
Bij een metonymie is het metoniem onderdeel van wat je bedoelt. Je vervangt bijvoorbeeld het voorwerp door de stof waarvan het gemaakt is. Dus je gebruikt een deel van het object.
Slide 21 - Tekstslide
Oefening
Schrijf voor jezelf de op welke vorm van beeldspraak dit is:
Vergelijking, metafoor, personificatie of metonymie
Voordat we met de bus vertrokken, moesten we eerst de neuzen nog even tellen
Na afloop van de voorstelling klapte de zaal.
Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen.
Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen.
Tijdens de najaarsstorm stoeide de wind met de bladeren.
De leraar zat tijdens het proefwerk mistig voor zich uit te kijken.
Die kleuter zit in 5 vwo.
Doe mij nog maar een bakkie.
Klaar?
Vergelijk je antwoorden met je buurman/buurvrouw; hebben jullie hetzelfde opgeschreven?
timer
5:00
Antwoord
metonymie
metonymie
personificatie
vergelijking
personificatie
metafoor
metafoor
metonymie
Slide 22 - Tekstslide
Heb je nog extra uitleg nodig of heb je nog vragen?
Ja
Nee
Slide 23 - Poll
leestrainer.nl
Slide 24 - Link
Huiswerkopdrachten deze week:
H2 Woordenschat: Metonymie
Je maakt de startopdracht
Je bestudeert de theorie in het boek
Je bekijkt eventueel het uitlegfilmpje online in NieuwNederlands
Je maakt de opdrachten 1, 2, 3, 5 en 6
Slide 25 - Tekstslide
Aan de slag
Wat
• Lees theorieH2 Woordenschat: Metonymie
• Maken: startopdracht + 1, 2, 3, 5 en 6 (in je schrift)
Hoe
Eerste 10 minuten individueel, in stilte.
Als de timer afgelopen is mag je zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Hulp nodig?
Eerst vijf minuten zonder hulp, daarna mag je je vinger opsteken en dan kom ik langs