les 5 Fictie tijd, vertelsperspectief, verhaaleinde

Lekker lezen; Fictie KLAS 2
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lekker lezen; Fictie KLAS 2

Slide 1 - Tekstslide

Goedemorgen
Welkom bij Nederlands!

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Planning:
Startvraag
Lesdoelen
Instructie
Aan de slag met opdrachten op blz 71 t/m 74

Slide 3 - Tekstslide

DOEL VAN DE LES
  • Je leert het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd.
  • Je weet wat chronologisch betekent.
  • Je weet wat vertelspectief is en kunt ik- en hij/zij perspectief herkennen

Slide 4 - Tekstslide

Startvraag
Ik kijk weg van slecht nieuws op tv, bijvoorbeeld het journaal

Slide 5 - Tekstslide

Tijd in verhalen 
  1. De tijd waarin een verhaal zich afspeelt.
  2. De vertelde tijd binnen een verhaal. 


Slide 6 - Tekstslide

In welke tijdsperiode speelt het verhaal zich af?
Er zijn verschillende manieren hoe een schrijver kan laten zien in welke tijd het verhaal speelt
1) Door een jaartal te noemen. 
2) Door bekende personen van vroeger in het verhaal te laten voorkomen. 
3) Door te vertellen over bekende gebeurtenissen uit het verleden. 
4) Door te vertellen over gebruiken, gewoontes, voorwerpen, kleding en eten uit de tijd van het verhaal. 
5) Door te laten zien hoe de omgeving eruit ziet in de tijd van het verhaal. 

Slide 7 - Tekstslide

Virginia schoof haar mobiel over de tafel naar Jill en liet 
het filmpje afspelen. Het gehuil van het jongetje, het 
geschreeuw van de hooligans, het roepen van de angstige 
treinpassagiers, zelfs het geluid van iemand die werd 
geslagen, klonk blikkerig door de keuken. 
Jill staarde naar het schermpje. ‘Heb jij ook gefilmd …’ 
begon ze. 

Ze viel stil, legde haar sigaret weg op de rand van de 
asbak, boog zich dieper over het kleine scherm, en tuurde 
ingespannen. Aan het verstrakken van haar kaken zag Virginia 
dat ze hem herkende. Haar Tonny. Tonny de hooligan, die 
zijn zoon toeknikte, terwijl die een conducteur bijna 
doodtrapte. 

Slide 8 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?


Slide 9 - Open vraag

Eva probeert op de wekker te kijken. Ze schrikt van stemmen op straat.
‘Daar … daar gaan ze. Allemaal Duitse vliegtuigen!’ roept iemand.
‘Het is zover!’ klinkt een vrouwenstem. ‘Mijn God, het is zover. We zijn verloren!’
De slaapkamerdeur gaat open. Daar staan papa en mama, hand in hand.
‘Lieve schatten. Het is oorlog. De Duitsers zijn vannacht Nederland binnengevallen.
Tien mei is het. Bijna Pinksteren.’ Papa heeft tranen in zijn ogen.
‘Hoor, onweer’, zegt Lisa die nu ook wakker is.
‘Oorlog’, fluistert papa. ‘Dit is het grootste onweer dat we ooit zullen meemaken.’


Slide 10 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?

Slide 11 - Open vraag

De tijd die voorbij gaat
De tijd die voorbij gaat kan ook belangrijk zijn. 
Een verhaal kan gaan over 1 dag van 7:00 uur 's morgens tot 23:00 uur 's avonds. De tijd die voorbij gaat is dan 16 uren. 
De schrijver van een verhaal geeft aanwijzingen over de tijd die voorbij gaat. Hij vertelt bijvoorbeeld of het ochtend is, of avond. Of hoe laat het is. Of het een week later is, of hij noemt een maand of een leeftijd van een persoon. 

Slide 12 - Tekstslide

Verschil tussen
- verteltijd

- vertelde tijd

Slide 13 - Tekstslide

Verteltijd
De tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen

Slide 14 - Tekstslide

Vertelde Tijd
De tijd die voorbij gaat in het verhaal

chronologisch - op volgorde. 
niet chronologisch:
Je springt heen en weer in de tijd.


Bekijk dit filmpje en let op sfeer en tijd.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Hoe was de sfeer? En waardoor kwam dat?

Slide 17 - Open vraag

Dit filmpje duurde 4 minuten en 22 seconden, hoelang zou dit verhaal in werkelijkheid duren ?

Slide 18 - Open vraag

Wat is de vertelde tijd?
A
De tijd die nodig is om een verhaal te lezen.
B
Het aantal pagina's.
C
De tijd die in het verhaal voorbijgaat.
D
Een jaar.

Slide 19 - Quizvraag

Leg uit  aan je buur wat het verschil is tussen verteltijd en vertelde tijd.

Slide 20 - Tekstslide

Vertelperspectief
Als je een verhaal leest, bekijk je alles vanuit een bepaald persoon = vertelperspectief.

- Ik-perspectief = alles door een persoon in de ik-vorm
- Hij/zij-perspectief = alles door een persoon in de hij/zij-vorm

Slide 21 - Tekstslide

Ik-perspectief
Als alles wordt verteld door een persoon in de ik-vorm, is er een ik-perspectief. 
Vooral bij het ik-perspectief kun je zo goed meeleven met de hoofdpersoon, dat het bijna lijkt alsof jij zelf de hoofdpersoon bent. 

Slide 22 - Tekstslide

hij-/zij-perspectief: 
Als de gebeurtenissen heel nadrukkelijk gaan over een bepaalde persoon en worden verteld in de hij- of zij-vorm is er een hij-/zij-perspectief. 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Welk vertelperspectief?

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Welk vertelperspectief?
A
Ik- perspectief
B
Hij-/zij- perspectief

Slide 27 - Quizvraag

Alwetende verteller
De alwetende verteller speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personen en gebeurtenissen. Hij geeft soms ook commentaar op het verhaal.

Slide 28 - Tekstslide

Verhaaleinde
De meeste verhalen eindigen met een gesloten einde. Je hebt antwoorden gekregen op alle vragen in het verhaal en weet hoe het met de personen afloopt. 

Bij een open einde wordt de afloop niet verteld. Aan het einde van het verhaal weet je dan niet op alle vragen het antwoord. 

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht
Schrijf  een kort verhaal.  
  •  Gebruik ongeveer 100 woorden
  •  Gebruik de verleden tijd. 
  • Kies of je het ik-perspectief of het hij-/zij-perspectief gebruikt. 
  • Maak duidelijk  hoeveel tijd er verstrijkt. 
  • Kies een open of gesloten einde

Slide 30 - Tekstslide

  • Maak je verhaal in Word
  • Let op spelling en leestekens( zet je spellingscontrole aan) 
  • Lever in via Teams 

  • Je kunt zelf iets verzinnen of gebruik maken van de voorbeelden  uit deze Lesson Up 

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoelen behaald? 
aan het einde van deze les:
- kun je beredeneren in welke tijd een verhaal zich afspeelt. 
- kun je beredeneren in hoeveel tijd er in een verhaal voorbij gaat. 

Slide 32 - Tekstslide