Aan de rechterkant zet je een krul als het antwoord klopt. Zet een kruis als het niet klopt.
Schrijf de punten aan de linkerkant op.
Slide 4 - Tekstslide
1. In deze zin staan fouten op het gebied van interpunctie en hoofdletters. Schrijf de zin over en verbeter de fouten.
1p per 5 goede antwoorden.
a. "De snorfiets van Gazelle, die inmiddels erg ouderwets is, legt het af tegen de Rotterdamse brommer sinds een helm verplicht is", vertelde mijn buurman Stijn.
maximaal 2p
Slide 5 - Tekstslide
1. In deze zin staan fouten op het gebied van interpunctie en hoofdletters. Schrijf de zin over en verbeter de fouten.
1p per 5 goede antwoorden.
b. "Zeg", zei het meisje, "hoe oud wordt Simon van der Nelissen eigenlijk?"
maximaal 2p
Slide 6 - Tekstslide
2. Wat is een repetitio?
Een herhaling van een woord of woordgroep (1p)
Slide 7 - Tekstslide
3. Welk stijlfiguur zie je? Leg uit: Dit weekend moeten we vooral dromen, durven en slapen. (1p)
Drieslag: dromen, durven, slapen is een opsomming van drie elementen.
Geen uitleg = 0 punten
Slide 8 - Tekstslide
3. Welk stijlfiguur zie je? Leg uit: Hij lag in het zwembad te sterven van verveling (1p)
Hyperbool: er wordt hier sterk overdreven, de persoon ligt niet echt te sterven.
Geen uitleg = 0 punten
Slide 9 - Tekstslide
4. Welk stijlfiguur zie je? Leg uit: Je moet loslaten om vast te houden. (1p)
Paradox: loslaten en vasthouden zijn tegengestelde dingen.
Geen uitleg = 0 punten
Slide 10 - Tekstslide
5. Welk alineaverband herken je? Zet een kruisje en geef aan door welk woord dat komt.
Zij zijn de dupe, maar oplossingen zijn er niet.
C. Tegenstellend verband (0,5p)
maar (0,5p)
Slide 11 - Tekstslide
5. Welk alineaverband herken je? Zet een kruisje en geef aan door welk woord dat komt.
Doordat ik hardloop, heb ik een goede conditie
D. oorzaak-gevolg verband (0,5p)
doordat (0,5p)
Slide 12 - Tekstslide
6. Welk alineaverband herken je? Zet een kruisje en geef aan door welk woord dat komt.
Na een lange discussie besluiten we uiteindelijk wat te gaan drinken.
A. chronologisch verband (0,5p)
uiteindelijk (0,5p)
Slide 13 - Tekstslide
7. Schrijf de werkwoorden op de juiste manier in de tegenwoordige tijd.
Mijn docent Nederlands,
die allerlei gekke dingen van mij 1[willen: wil],
2[schrijven: schrijft] zelf de hoofdletters niet eens correct.
Tijdens het SO Nederlands 3[worden: worden] er allerlei moeilijke vragen over stijlfiguren gesteld
waar mijn moeder het antwoord ook niet op 4[weten: weet].
Elk antwoord = 0,5p maximaal 2p
Slide 14 - Tekstslide
7. Schrijf de werkwoorden op de juiste manier in de tegenwoordige tijd.
Mijn docent Nederlands,
die allerlei gekke dingen van mij 1[willen: wil],
2[weten: weet] zelf de hoofdletters niet eens uit elkaar te houden.
Tijdens het SO Nederlands 3[worden: worden] er allerlei moeilijke vragen over stijlfiguren gesteld
waar mijn moeder mij niet over 4[bevragen: bevraagt].
Elk antwoord = 0,5p maximaal 2p
Slide 15 - Tekstslide
SO nakijken
Tel de punten bij elkaar op.
Docent haalt toetsen weer op.
Slide 16 - Tekstslide
Huiswerk nakijken
Opdracht 3, 5 (pg 31-32)
Opdracht 2 (pg 10)
Slide 17 - Tekstslide
Opdracht 3 (pg 31-32)
a Hoe langer de zin, hoe groter de kans dat deze onduidelijk is of fouten bevat.
b Als je lange zinnen opsplitst in kortere zinnen, let je allereerst op de ordening van de informatie. Stukjes die echt bij elkaar horen, plaats je in dezelfde zin. Daarna kies je signaalwoorden en verwijswoorden om de samenhang tussen de nieuwe zinnen duidelijk te maken.
c Bijvoorbeeld: Een woord is overbodig wanneer het niets toevoegt aan wat je wilt zeggen
Slide 18 - Tekstslide
Opdracht 5 (pg 31-32): bijvoorbeeld
a Afgelopen week was ze haar telefoon kwijt. Ze was in paniek omdat ze een belangrijk berichtje verwachtte. Net voordat ze naar huis wilde fietsen, kwam ze erachter dat hij gewoon in haar jaszak zat.
b Leerlingen kunnen steeds minder goed lezen. Dat komt omdat ze een slechtere concentratie hebben dan de leerlingen van tien jaar geleden. Daarom proberen scholen er alles aan te doen om de leerlingen weer in een boek te laten kijken in plaats van op hun telefoon.
c In sommige schoolkantines worden geen ongezonde snacks meer verkocht, om te bereiken dat leerlingen gezonder gaan eten. Meestal lukt dat maar gedeeltelijk, omdat leerlingen in de pauze nu massaal naar de supermarkt of de snackbar gaan.
Slide 19 - Tekstslide
Opdracht 2 (pg 10)
a Twee van de volgende signaalwoorden: eerst, nadat, toen, terwijl, wanneer, daarna, dadelijk, intussen
b Twee van de volgende signaalwoorden: maar, daarentegen, desondanks, echter, integendeel, terwijl, enerzijds … anderzijds
c Twee van de volgende signaalwoorden: dit betekent, met name, dit houdt in, dat wil zeggen, onder meer
d Twee van de volgende signaalwoorden: als, wanneer, tenzij, mits, indien
Slide 20 - Tekstslide
Aan de slag: leesvaardigheid
Tekst: 'Wanneer data dodelijk kunnen zijn'
Samen lezen? Moeilijke woorden schrijf je op en zoek je op.
Antwoorden vragen opschrijven.
timer
8:00
Slide 21 - Tekstslide
Periode 2
Oefenboek
Handboek
Hst 2 Fictie en werkelijkheid
A, C, D, F
Taal en Cultuur - Verhalen hst 12
Taalgebruik- hst 19: contaminatie, lange zinnen.
Verhalen - hst 8-10: Plot en andere literaire begrippen