Les 4 - H1 Grammatica: Betrekkelijk vnw en bijvoeglijke bijzin

Welkom AH3F!
  • We zorgen voor een veilige leeromgeving
  • We laten elkaar uitpraten
  • We laten elkaar en elkaars spullen met rust
  • We letten op ons taalgebruik
  • Spullen compleet
Voordat de timer afgaat...
timer
2:00
- Jas uit en tas van tafel
- Telefoon in de tas
- Nederlands boek + schrift op tafel
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom AH3F!
  • We zorgen voor een veilige leeromgeving
  • We laten elkaar uitpraten
  • We laten elkaar en elkaars spullen met rust
  • We letten op ons taalgebruik
  • Spullen compleet
Voordat de timer afgaat...
timer
2:00
- Jas uit en tas van tafel
- Telefoon in de tas
- Nederlands boek + schrift op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- Lesdoel
- Voorkennis ophalen
- Grammatica: betrekkelijk voornaamwoord en bijvoeglijke bijzin
- Zelfstandig werken (eerste 5 min in stilte)
- Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
... kun je uitleggen wat een bijvoeglijke bijzin is

... kun je uitleggen wat een betrekkelijk voornaamwoord is

Slide 3 - Tekstslide

Welke zinsdelen kennen jullie nog?

Slide 4 - Woordweb

Zinsdelen
Een zin bestaat uit zinsdelen.

Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen:

Jan 
| heeft | vorige week | een film | gekeken.


Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling/bijzin
- In een woordgroep met een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord als kern kunnen bijvoeglijke bepalingen staan

Wat is het verschil tussen deze twee zinnen?
1. Deze nieuwe snelweg veroorzaakt veel geluidsoverlast
2. Deze snelweg, die nieuw is, veroorzaakt veel overlast

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling/bijzin
Wat is het verschil tussen deze twee zinnen?

1. Deze nieuwe snelweg veroorzaakt veel geluidsoverlast
- Nieuwe zegt iets over de kern (snelweg) en is een bijvoeglijke bepaling

2. Deze snelweg, die nieuw is, veroorzaakt veel overlast
- Die nieuw is zegt iets over de kern (snelweg)
- Is een zin, dus...:
- Bijv. bijzin = die nieuw is --> snelweg

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling/bijzin
Bijvoeglijke bepaling kan ook horen bij een voornaamwoord!

Bijvoorbeeld: 

Een seizoenskaart van Ajax is leuk voor hen die elke wedstrijd willen zien. 

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling/bijzin
Een seizoenskaart van Ajax is leuk voor hen die elke wedstrijd willen zien. 

- Pers. vnw = hen 
- Bijv. bijzin = die elke wedstrijd willen zien --> hen

Slide 9 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn:

  • die
  • dat

Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn:
  • wie
  • wat
  • hetgeen
  • welk(e)

Slide 10 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
- Verwijzen terug naar  een woord dat al eerder benoemd is 
- Dit woord noem je het antecedent

Bijvoorbeeld: 
- De reis, die ik met mijn vrienden maakte, was geweldig
- De docent van wie wij wiskunde krijgen, is pas afgestudeerd

Slide 11 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
- De reis, die ik met mijn vrienden, maakte was geweldig
1. Betrekkelijk voornaamwoord = die
2. Antecedent = de reis
3. Bijv. bijzin = die ik met mijn vrienden maakte 

- De docent van wie wij wiskunde krijgen, is pas afgestudeerd
1. Betrekkelijk voornaamwoord = van wie
2. Antecedent = docent
3. Bijv. bijzin = van wie wij wiskunde krijgen

Slide 12 - Tekstslide

Overige informatie
1. Wie/wat kun je soms vervangen door degene die of datgene wat 
(verwijst naar niks)
Wie nooit lacht, heeft weinig plezier 
Wie = betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent 
(betr.vnw m.i.a.)

2. Als je die/dat kunt vervangen door deze/dit, is het een aanwijzend voornaamwoord

Slide 13 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Verwijst naar...
1. Overtreffende trap
Het allerlekkerste wat ik ooit heb gemaakt is tiramisu

2. Woorden zoals alles, enige, iets, niets, veel etc.
Alles wat je wilt weten staat hier

3. Hele zin
Het gaat morgen hard regenen, wat ik erg jammer vind.

Slide 14 - Tekstslide

Welke klopt?
1. Dina waarmee ik altijd fiets, is vandaag ziek

2. Dina met wie ik altijd fiets, is vandaag ziek

Slide 15 - Tekstslide

Welke klopt?
1. Dina waarmee ik altijd fiets, is vandaag ziek

2. Dina met wie ik altijd fiets, is vandaag ziek

Voorzetsel + wie = verwijzen naar een persoon
NIET met waarmee, waarvan etc. 

Slide 16 - Tekstslide

'een veelbelovend talent van het basketbalteam'

Wat zijn de bijvoeglijke bepalingen van dit zinsdeel?
A
veelbelovend
B
van het basketbalteam
C
een veelbelovend talent
D
een veelbelovend talent van het basketbalteam

Slide 17 - Quizvraag

Wat is waar over de bijvoeglijke bepaling? Kies de goede antwoorden.

Een bijvoeglijke bepaling...
A
is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel.
B
zegt iets over een werkwoord in een zinsdeel.
C
zegt iets over een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.
D
is altijd een zinsdeel.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijke bepaling?
Ze speelt op de beste gitaar van Nederland.
A
beste
B
van Nederland
C
beste, van Nederland
D
de beste, van Nederland

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
De slaapkamer van het meisje is roze.
A
van het meisje
B
van het meisje, roze
C
roze

Slide 20 - Quizvraag

Noteer de bijvoeglijke bijzin

Het bericht over het schoolfeest dat niet doorgaat kwam als een verrassing.



A
het schoolfeest dat niet doorgaat
B
Het bericht kwam als een verrassing.
C
dat niet doorgaat
D
over het schoolfeest

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijke bijzin?
A
Een zin die erbij komt.
B
Hetzelfde als een bijwoordelijke bijzin.
C
Geeft extra/onmisbare informatie over woord dat ervoor staat.
D
Geeft extra informatie over het onderwerp van de hoofdzin.

Slide 22 - Quizvraag

Het kasteel dat daar staat, is al jaren onbewoond.

De bijvoeglijke bijzin =
A
Het kasteel dat daar staat
B
dat daar staat
C
Het kasteel is al jaren onbewoond
D
is al jaren onbewoond

Slide 23 - Quizvraag

Noteer de bijvoeglijke bijzin.

De schoenen die ik gisteren gekocht heb, zijn te krap.
A
De schoenen
B
die ik gisteren gekocht heb
C
De schoenen die ik gisteren gekocht heb
D
De schoenen zijn te krap

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bijzin?

Alle foto's waarop hij te zien was, zijn verdwenen.
A
Alle foto's
B
waarop hij te zien was
C
Alle foto's waarop hij te zien was
D
zijn verdwenen

Slide 25 - Quizvraag


Wat zijn / doen betrekkelijke voornaamwoorden?
A
Verwijzen naar een eerder genoemd woord in de zin.
B
Woorden waar je de, het of een voor kan zetten.
C
Alle werkwoorden in een zin.
D
Ze geven informatie over het zelfstandig naamwoord.

Slide 26 - Quizvraag

Zelfstandig werken / verlengde instructie 
Wat
Blz. 28-29 opdracht 1 en 3
Blz. 30-31 opdracht 1 en 2
Hoe
Boek en schrift
Hulp
Eerste 5 min zelfstandig, daarna klasgenoot
Tijd
20 minuten
Klaar?
Goed! Verder werken 
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide