Week 6 KLAS 1

Nederlands klas 1 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands klas 1 

Slide 1 - Tekstslide

Planning week 6:
Les 1: Spelling blok 3 > 3.8 + 3.9 kgt 
Les 2: Lezen
Les 3: Spelling blok 4 kgt > 4.8 
Les 4: Lezen
Les 5+6: Nieuwsbegrip + Nieuwsbegrip online

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen week 6:
Aan het einde van deze week:
-kun je de persoonsvorm in de verleden tijd goed schrijven;
-weet je wat klankvaste en klankveranderende werkwoorden zijn;
-kun je het voltooid deelwoord goed schrijven;



Slide 3 - Tekstslide

Spelling blok 3 KGT

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ______________ (bestellen)
A
bestelde
B
besteldde

Slide 7 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd:
Hij ......(pakken) het boek.
A
pak
B
pakte
C
pakten

Slide 8 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd:
Zij ............ (wachten) op de bus.

A
wachte
B
wachtte
C
wachten
D
wachtten

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Zij ______________ (rusten)
A
ruste
B
rustte

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ______________ (pakken)
A
pakde
B
pakte

Slide 11 - Quizvraag

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van leven is:

A
leefte
B
leefde
C
leeften
D
leefden

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een klankveranderend werkwoord?
A
lopen
B
regenen
C
vieren
D
betalen

Slide 15 - Quizvraag

'Liegen' is een klankveranderend werkwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

'Verliezen' is een klankveranderend werkwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Klankveranderende werkwoorden noem je ook wel
A
sterke werkwoorden
B
zwakke werkwoorden

Slide 18 - Quizvraag

Hoe noem je sterke werkwoorden ook wel?
A
klankveranderende werkwoorden
B
klankvaste werkwoorden

Slide 19 - Quizvraag

Maak met het werkwoord vragen een goede zin in de verleden tijd.

Slide 20 - Open vraag

Maak met het werkwoord blijven een goede zin in de verleden tijd.

Slide 21 - Open vraag

Aan de slag!
Maken:
Spelling 3.8 kgt: opdr. 20+21
Spelling 3.9 kgt: opdr. 22, 23.1,
25.1

Klaar?
Opdr. 23.2 of lezen of Numo Nederlands

Slide 22 - Tekstslide

Les 2: lezen 

Slide 23 - Tekstslide

Spelling blok 4 KGT

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord?
A
geoogst
B
oogsten
C
oogstten

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 28 - Quizvraag

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
geslapen
B
geweest
C
blijven
D
gegeten

Slide 29 - Quizvraag

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord: hebben?
A
gehad
B
hadden
C
hebben
D
heb

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord: regenen?
A
geregend
B
geregent
C
regend
D
regent

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord: schrijven?
A
geschrijfd
B
geschrijft
C
geschreven
D
geschreeven

Slide 33 - Quizvraag

Aan de slag!
Maken:
Spelling 4.8 kgt 
Maken opdr. 19 + 20 + 21

Klaar?
-Lezen
-Numo Nederlands

Slide 34 - Tekstslide

Les 4: lezen 

Slide 35 - Tekstslide

Les 5+6: Nieuwsbegrip

Slide 36 - Tekstslide