Week 15 Examentraining H4 opgave 1

Paragraaf 4.2 en 4.3
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 4.2 en 4.3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is relatieve zeespiegelstijging?
A
De absolute zeespiegelstijging ten opzicht van NAP
B
De zeespiegelstijging ten opzichte van de dijkhoogte
C
De absolute zeespiegelstijging én de bodemdaling
D
De bodemdaling gecompenseerd door temperatuurverhoging

Slide 3 - Quizvraag

Leg uit hoe er in Nederland sprake kan zijn van verzilting.
timer
0:45

Slide 4 - Open vraag

Welk probleem ontstaat bij Noordwesterstorm?
A
De rivieren kunnen hun water niet afvoeren omdat de zeespiegelstand hoger is
B
Er ontstaat wateroverlast in de stedelijke gebieden omdat de riolering het water niet kan afvoeren
C
Het regent dan vaak heel hard in de bovenloop van onze grote rivieren
D
De rivieren treden buiten hun oevers en er dreigen dijkdoorbraken

Slide 5 - Quizvraag

De maas is een regenrivier, daarom is het regiem
A
regelmatig
B
onregelmatig

Slide 6 - Quizvraag

Hoe kan een land ervoor zorgen dat de vertragingstijd in hun deel van het stroomgebied langer wordt?

Slide 7 - Open vraag

Aanpak examentraining
Blz 94-95 in het tekstboek
Blz 77 in het opdrachtenboek

Twee opdrachten gezamenlijk (klassikaal)
Vier opgaven in groepen uiteen: in tweetallen (klas en online).

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 1
Wat hebben de delen van de de stroomgebieden van Rijn en Maas met een neerslagsom van meer dan 1200 mm gemeen.

Geef een verklaring voor de hoge neerslagcijfers (bron 14) in het stroomgebied van de Rijn. 
Gebruik het woord "stuwingsregens".

Slide 9 - Tekstslide

Wat hebben de delen van de de stroomgebieden van Rijn en Maas met een neerslagsom van meer dan 1200 mm gemeen.
Geef een verklaring voor de hoge neerslagcijfers (bron 14) in het stroomgebied van de Rijn.
Gebruik het woord "stuwingsregens".

Slide 10 - Open vraag

Let op
Het antwoordblad van de methode klopt bij deze vraag niet. 
De antwoorden staan in onjuiste volgorde, blijf dus altijd zelf ook nadenken.

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 2 traject 1: Bereken het verhang.
De bron ligt op 400 meter hoogte. Na 660 km stroomt de Maas op 45 meter langs Maastricht.
A
Verhang = 355 meter
B
Verhang = 0.54 m/km
C
Verhang = 660 km
D
Verhang = 1.85 km/m

Slide 12 - Quizvraag

Verhang berekenen
Verval (hoogte verschil tussen twee plaatsen): 400-45 = 355 m
delen door
afstand die de rivier aflegt (= lengte van de rivier): 660 km
Antwoord: 0.54 m/km

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 2 traject 2: Bereken het verhang.
Na Maastricht (45 meter hoogte) stroomt de Maas nog 240 km verder naar de monding.
A
Je hebt te weinig informatie om het verhang te berekenen.
B
Verhang = 1.90 m/km
C
Verhang = 5.3 m/km
D
Verhang = 0.19 m/km

Slide 14 - Quizvraag

JUIST
ONJUIST
De erosieve kracht van de Maas is in traject 1 groter dan in traject 2.
De stroomsnelheid van de Maas is in traject 1 groter dan in traject 2.
Het debiet van de Maas is in traject 1 groter dan in traject 2.
Het verhang van de Maas is in traject 1 groter dan in traject 2.

Slide 15 - Sleepvraag

In groepen uiteen
Karien maakt groepen aan online.
Jullie gaan nu de opgaven 3 t/m 6 maken.
Neem 15 minuten de tijd.

De antwoorden doen we klassikaal weer, dus noteer ze in je schrift!

Slide 16 - Tekstslide

Nakijken

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 3
Benedenloop
Aanwijzingen hiervoor: 
  • uiterwaarden, 
  • meanders met overduidelijk sedimentatie

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 4: hoe bevorderen de kribben de bevaarbaarheid? (in 3 stappen)

Slide 19 - Open vraag

Waarom is het moeilijk om in NL overstromingsgebieden te vinden?

Slide 20 - Open vraag

Vraag 6
Stel dat de uiterwaarden worden verlaagd, wat voor effect heeft dat op het regiem?

Slide 21 - Tekstslide

Antwoord
Het regiem wordt hierdoor regelmatiger omdat het water langer wordt vastgehouden/meer ruimte krijgt waardoor de piekafvoer afgevlakt wordt. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide