11/12 sept

passé composé
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

passé composé

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Ik ken de rijtjes van avoir en être uit mijn hoofd
- Ik weet wanneer ik het rijtje van avoir moet gebruiken en wanneer dat van être
- Ik kan zelf het voltooid deelwoord maken vanv regelmatige  werkwoorden die eindigen op -er   en op -ir
- Ik weet van welke onregelmatige werkwoorden ik het voltooid deelwoord uit mijn hoofd moet       leren.
- Ik kan het voltooid deelwoord  bij de werkwoorden die vervoegd worden met het     hulpwerkwoord être aanpassen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 3 - Tekstslide

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Video

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 8 - Tekstslide

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of avoir

* gebruik je in het Nederlands hebben, dan doe je dat in het Frans ook.
* gebruik je in het Nederlands zijn, dan doe je dat in het Frans ook.
een paar uitzonderingen; 
- ik heb geweest : j'ai été
- ik heb vergeten : j'ai oublié
- ik heb begonnen  : j'ai commencé
verder worden alle wederkerende werkwoorden met être vervoegd (werkwoorden met 'se' voor het hele werkwoord)
en sommige vertaal je anders ; j'ai fini - ik heb beëindigd ipv ik ben klaar / j'ai rougi - ik heb gebloosd in plaats van ik ben rood geworden

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 

Slide 11 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Je werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
     Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé
  • Je werkwoord eindigt op -ir: haal  -ir weg en zet er een i voor in de plaats.
  • Bijvoorbeeld: finir -->  fin--> fini
  • Je werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er een u voor in de plaats. Bijvoorbeeld: attendre--> attend--> attendu
  • onregelmatige werkwoorden die je moet kennen  ( dit hoofdstuk) : 
  •      avoir (hebben)=> eu                  être (zijn) => été              faire ( maken / doen ) => fait               venir (komen)=> venu                                     

Slide 12 - Tekstslide

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alleen als je bij stap 1 gekozen hebt voor être!

Slide 13 - Tekstslide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):
  • vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
  • Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
  • Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées

Slide 14 - Tekstslide

SAMENVATTING
  1. Kies of je met avoir of être moet werken en vul die vorm vast in
  2. Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord op -er of -ir of -re eindigt . 
  3. Als je bij stap 1 voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan doe je stap 3 en voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord.
  4. Er zijn ook een aantal onregelmatige voltooide deelwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Passé composé

Slide 16 - Tekstslide

timer
1:30
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 17 - Sleepvraag

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 18 - Quizvraag

Ma mère demande
A
présent
B
passé composé

Slide 19 - Quizvraag

nous habitons
A
présent
B
passé composé

Slide 20 - Quizvraag

elle a regardé
A
présent
B
passé composé

Slide 21 - Quizvraag

nous avons écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 22 - Quizvraag

Uit hoeveel delen bestaat Passé Composé?
A
1
B
2

Slide 23 - Quizvraag

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 24 - Quizvraag

Jullie hebben Parijs bezocht.
A
Vous avez visité Paris.
B
Vous allez visiter Paris.
C
Vous visitez Paris.
D
Vous avez visiter Paris.

Slide 25 - Quizvraag

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 26 - Quizvraag

vous - manger

passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 27 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
On (passé composé, passer) __________
A
a passer
B
as passé
C
ont passer
D
a passé

Slide 28 - Quizvraag

Welk werkwoord gebruik je het meest bij de passé composé?
A
être
B
avoir

Slide 29 - Quizvraag

weektaak vorige week correctie  : 
3 a. il fait froid . b. il fait beau  c. Il pleut.     d Il neige.
e Il fait chaud     f Il fait du soleil.    g Il fait du vent.

4. 1 een reis         2 rijden                3 de grens           4 tol
5 de aankomst   6 doorgaan  7 ben misselijk      8 parkeren

Exercice 5 – 1 B
2 9h30 – Lucas baalt. – bouchon
10h40 – Lucas schrikt. – travaux
12h00 – De kleine zus van Lucas huilt. – déviation
13h30 – Lucas is blij. – arrivée
13h45 – Lucas is boos. – il n’y a plus de place / froid / vent
 14h05 – Lucas baalt. – il pleut / temps d’attente
3 Eigen antwoord, waarschijnlijk B, of E
Exercice 6 
1 A  /2 Lucas woont in Luik in België. Parc Astérix ligt in Frankrijk. /3 a net over de Franse grens        b een file door een ongeluk



4 kaartje un ticket/    betalen payer
5 B
6 a half twee
 b Er is geen parkeerplek, ze moeten ver weg parkeren.
 Het weer is slecht; het is koud en het waait.
 De wachttijden voor de attracties zijn lang.
7 We vertrekken   /  we gaan uit
8 huit heures Het is mooi weer.
 neuf heures trente Het is warm.
 treize heures quarante-cinq Het waait en het is koud.
 deux heures cinq Het regent.
9 Bord a: 9.30 uur Bouchon betekent file.
 Bord b: 12.00 uur Déviation betekent omleiding.
 Bord c: 12.30 uur Aire betekent rustplaats/’parkeerplaats.
 Bord d: 10.40 uur Travaux betekent werkzaamheden.
Exercice 7
1 départ    2 neuf heures           3 l’autoroute
4 bouchon        5 la frontière     6 chaud     7 bateau
8 arrivée






Slide 30 - Tekstslide

Exercice 8A [icoon 1 ster]
1 Wij vertrekken met een goed humeur!
 Eindelijk gaan we uit de auto.
2 a sors     b partons     c sort         d sors
 e parten   f partez         g part         h sortent




Exercice 8B 
A  1 partez              2 part        3 partent       4 pars
B  1 sort                   2 sortons  3 sortent      4 sors
Exercice 8C 
1 mes amies / copines partent       2 nous partons     3 je sors
4 il part            5 elle sort          6 vous sortez
7 le bus part                     8 nous sortons / on sort








Exercice 8D
Exemple a Non, je pars l’après-midi.
1 b Non, elle sort avec Maxime.
2 c Non, je pars / nous partons en France.
3 d Non, ils sortent vendredi.
4 e Non, il part à seize heures et demie.



Exercice 8E – Révision
1 je suis
2 il a
3 mes sœurs sont
4 vous êtes
5 ils ont
6 nous avons / on a
7 Mathis a été
8 elle a eu






Slide 31 - Tekstslide

weektaak deze week 

online maken 9 tm 15
in je werkboek maken : 16a en 16c
leren : apprendre 4, 10 en aantekeningen


Slide 32 - Tekstslide