weektaak vorige week correctie :
3 a. il fait froid . b. il fait beau c. Il pleut. d Il neige.
e Il fait chaud f Il fait du soleil. g Il fait du vent.
4. 1 een reis 2 rijden 3 de grens 4 tol
5 de aankomst 6 doorgaan 7 ben misselijk 8 parkeren
Exercice 5 – 1 B
2 9h30 – Lucas baalt. – bouchon
10h40 – Lucas schrikt. – travaux
12h00 – De kleine zus van Lucas huilt. – déviation
13h30 – Lucas is blij. – arrivée
13h45 – Lucas is boos. – il n’y a plus de place / froid / vent
14h05 – Lucas baalt. – il pleut / temps d’attente
3 Eigen antwoord, waarschijnlijk B, of E
Exercice 6
1 A /2 Lucas woont in Luik in België. Parc Astérix ligt in Frankrijk. /3 a net over de Franse grens b een file door een ongeluk
4 kaartje un ticket/ betalen payer
5 B
6 a half twee
b Er is geen parkeerplek, ze moeten ver weg parkeren.
Het weer is slecht; het is koud en het waait.
De wachttijden voor de attracties zijn lang.
7 We vertrekken / we gaan uit
8 huit heures Het is mooi weer.
neuf heures trente Het is warm.
treize heures quarante-cinq Het waait en het is koud.
deux heures cinq Het regent.
9 Bord a: 9.30 uur Bouchon betekent file.
Bord b: 12.00 uur Déviation betekent omleiding.
Bord c: 12.30 uur Aire betekent rustplaats/’parkeerplaats.
Bord d: 10.40 uur Travaux betekent werkzaamheden.
Exercice 7
1 départ 2 neuf heures 3 l’autoroute
4 bouchon 5 la frontière 6 chaud 7 bateau
8 arrivée