In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Programma van de les
Zenuwstelsel en zintuigen
Programma:
Alles bespreken door middel van vragen
Lesdoel:
Voorbereiden op de SE
Slide 1 - Tekstslide
Wat voor type zenuwcel is zenuwcel 1?
A
Bewegingszenuwcel
B
Schakelcel
C
Gevoelszenuwcel
Slide 2 - Quizvraag
Heeft een zenuwcel een cellichaam met uitlopers?
A
JA
B
NEE
Slide 3 - Quizvraag
Welke zenuwcel is dit?
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw
Slide 4 - Quizvraag
Welke hormoonklier stuurt ook andere hormoonklieren aan?
A
Eilandjes van Langerhans
B
Bijnier
C
Hypofyse
D
Schildklier
Slide 5 - Quizvraag
Wat is geen hormoonklier?
A
Teelbal
B
Hypofyse
C
Nier
D
Alvleesklier
Slide 6 - Quizvraag
Hoe noemen de hormoonklier die andere hormoonklieren regelt?
A
Schildklier
B
Teelballen
C
Bijnieren
D
Hypofyse
Slide 7 - Quizvraag
Kun je met je lippen koud en warmte voelen?
A
JA
B
NEE
C
weet niet
Slide 8 - Quizvraag
Welke hersencentra is betrokken bij het horen van een piano
A
zichtcentra
B
gehoorcentra
C
smaakcentra
Slide 9 - Quizvraag
Als je blind bent worden de impulsen in de hersenen niet verwerkt
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een talgklier?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 11 - Quizvraag
Wat is adrenaline?
A
hormoon dat ervoor zorgt dat je gaat vluchten
B
hormoon dat ervoor zorgt dat je gaat vechten
C
hormoon dat wordt afgegeven door de bijnieren en ervoor zorgt dat het glucosegehalte van het bloed stijgt
D
Hormoon dat wordt afgegeven door de eilandjes van Langerhans
Slide 12 - Quizvraag
Adrenaline wordt gemaakt in
A
alvleesklier
B
schildklier
C
hypofyse
D
bijnieren
Slide 13 - Quizvraag
Een van de functies van adrenaline is:
A
vertraging van de ademhaling
B
vernauwen van de pupillen
C
opslaan van glucose in de spieren
D
verhogen van de hartslag
Slide 14 - Quizvraag
In de eierstokken worden vrouwelijke geslachtshormonen gemaakt
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Hoe noem je het groter en kleiner worden van de pupil?
A
oogreflex
B
pupilreflex
C
accomoderen
D
accomodatiereflex
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de blinde vlek?
A
De plek in het oog waar de meeste kegeltjes zitten
B
De plek in het oog waar de meeste staafjes zitten
C
De plek waar de oogzenuw naar de hersenen gaat
D
Alles wat je niet kan zien in het universum
Slide 17 - Quizvraag
In de blinde vlek bevinden zich
A
staafjes
B
kegeltjes
C
geen zintuigcellen
Slide 18 - Quizvraag
De oogspieren draaien het oog in de juiste richting.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
De oogspieren zitten vast aan het harde oogvlies
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
de kegeltjes in het netvlies zijn voor
A
beeldvorming
B
kleuren zien
C
scherpte van het beeld
D
zwart/wit zien
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de prikkel van staafjes?
A
geluid
B
licht
C
smaakstoffen
D
geurstoffen
Slide 22 - Quizvraag
Het trommelvlies
A
Een vliesje in het oor dat geluid opvangt en doorgeeft.
B
Een vliesje dat harde geluiden buiten houdt.
Slide 23 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde van het doorgeven van een trilling in het oor?
A
Hamer -> aambeeld -> stijgbeugel
B
Aambeeld -> stijgbeugel -> hamer
C
Stijgbeugel -> hamer -> aambeeld
D
Hamer -> stijgbeugel -> aambeeld
Slide 24 - Quizvraag
Hoe heten het aambeeld, de stijgbeugel en de hamer samen?
A
Gehoorgereedschap
B
De bewegings-sensoren
C
De kleine drie
D
Gehoorbeentjes
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de functie van het aambeeld?
A
geeft trilling door aan de hamer
B
geeft de trilling door aan het aambeeld
C
geeft de trilling door aan de stijgbeugel
D
geeft de trilling door aan het slakkenhuis
Slide 26 - Quizvraag
Wat is de functie van de hamer?
A
geeft trilling door aan de hamer
B
geeft de trilling door aan het aambeeld
C
geeft de trilling door aan de stijgbeugel
D
geeft de trilling door aan het slakkenhuis
Slide 27 - Quizvraag
Wat is de functie van de stijgbeugel?
A
geeft trilling door aan de hamer
B
geeft de trilling door aan het aambeeld
C
geeft de trilling door aan de stijgbeugel
D
geeft de trilling door aan het slakkenhuis
Slide 28 - Quizvraag
De huid voorkomt uitdroging. De huid blijft soepel door _____
A
Zweet
B
Vocht
C
Talg
D
Slijm
Slide 29 - Quizvraag
In welke laag van de huid liggen de zintuigen van de huid?
A
Alleen in de opperhuid.
B
Alleen in de lederhuid.
C
In de opperhuid en in de lederhuid.
D
Alleen in het onderhuids bindweefsel.
Slide 30 - Quizvraag
Welk zintuig van de huid ligt dieper in de huid?
A
Pijnpunten
B
Drukzintuigen
C
Koudezintuigen
D
Tastzintuigen
Slide 31 - Quizvraag
Ligging van de hypofyse
Slide 32 - Tekstslide
Wat is dus insuline?
A
Regelt de glucosestofwisseling
B
Regelt de bloedglucosewaarde
C
Brandstof voor het leveren van energie
D
Een stofje uit voeding; bv. uit banaan
Slide 33 - Quizvraag
Welke smaken kan je proeven?
A
Bitter, umami en zoet
B
Zoet, zout en zuur
C
Zout, zoet en bitter
D
Zout, zoet, bitter, zuur en umami
Slide 34 - Quizvraag
Kun je goed proeven als je verkouden bent?
A
JA
B
NEE
Slide 35 - Quizvraag
Wat is de functie van talg?
A
Ziekteverwekkers naar buiten vervoeren
B
Houdt huid en haar soepel
C
Het haar vasthouden in het haarzakje
D
Ziekteverwekkers buiten houden
Slide 36 - Quizvraag
In welk deel van het oog bevindt zich het pigment dat de kleur van je ogen bepaald?
A
Pupil
B
Lens
C
Hoornvlies
D
Iris
Slide 37 - Quizvraag
Pupilreflex De schakelcellen betrokken bij de pupilreflex bevinden zich in
A
de grote hersenen.
B
de kleine hersenen.
C
de hersenstam.
D
het ruggenmerg.
Slide 38 - Quizvraag
Wat is het pupilreflex?
A
scherp stellen, focus
B
de doorlaatbaarheid van licht regelen
Slide 39 - Quizvraag
In de wervelkolom ligt je ruggenmerg. Wat doet het ruggenmerg?
A
schokken opvangen.
B
Signalen van de hersenen naar de zenuwen sturen.
C
zorgen voor goede beweging.
D
het is geel beenmerg, dus vetopslag
Slide 40 - Quizvraag
De afbeelding is een doorsnede van de ruggenmerg. De ruggenmerg hoort bij het...
A
Centrale zenuwstelsel
B
De hersenen
C
De zenuwen
Slide 41 - Quizvraag
Zenuwweefsel
A
B
C
Slide 42 - Quizvraag
Ook heb je , als je dronken bent, een verminderd reactievermogen. Je reageert trager op prikkels. Op welk deel van de hersenen heeft alcohol blijkbaar invloed?
A
de grote hersenen
B
de kleine hersenen
C
de thalamus
D
de hersenstam
Slide 43 - Quizvraag
Van te veel alcohol verminderd je reactievermogen
A
Korte termijn gevolgen
B
Lange termijn gevolgen
Slide 44 - Quizvraag
Wat is GEEN onderdeel van de hersenen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Harde hersenen
Slide 45 - Quizvraag
De hersenen zijn onderdeel van het?
A
Zenuwstelsel
B
Verteringsstelsel
C
Bloedvatenstelsel
D
Verteringsstelsel
Slide 46 - Quizvraag
Welk onderdeel van de hersenen is hiernaast in het rood aangegeven?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Ruggenmerg
Slide 47 - Quizvraag
Hoe heet het onderdeel van de hersenen wat wordt aangegeven bij pijltje B?