Zinsdelen 3F

Zinsdelen
Stap 1) Herhaling Persoonsvorm
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Zinsdelen
Stap 1) Herhaling Persoonsvorm

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm





1. Lisa liep snel naar de bushalte.
     Lopen komt in een andere tijd te staan, dus lopen is de persoonsvorm.


2. De zin vragend maken kan ook, maar er kunnen meerdere persoonsvormen in langere zinnen zijn.
(en/,

3. Lisa en Joep lopen snel naar de bushaltes.
     Lopen verandert in de zin, lopen is het enige werkwoord dat verandert, lopen is dus de persoonsvorm.
     
De persoonsvorm is een werkwoord. In iedere zin staat een persoonsvorm.


Je kunt de persoonsvorm op deze manieren vinden:

Slide 2 - Tekstslide

Alles voor het zinsdeel persoonsvorm is een apart zinsdeel
Had Lisa haast en liep ze daarom zo snel naar de bushalte?

Noem een of meer persoonsvormen
A
Had
B
Had liep
C
Liep
D
Bushalte

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een of meer persoonsvormen:
Claudia's zangleraar vindt dat zij talent heeft.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
Stap 2) Gezegde

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde
Geeft aan wat het onderwerp doet in de zin. 
Het bestaat uit alle werkwoorden in de zin (dus ook de persoonsvorm). Het werkwoordelijk gezegde bevat altijd een zelfstandig werkwoord, en mogelijk een of meer hulpwerkwoorden.

    Milou eet twee boterhammen.
    Eelko heeft een grote pizza gegeten.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer het werkwoordelijk gezegde:
Die achtbaan schijnt altijd misselijkheid te veroorzaken

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
Stap 3) Onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp


Deze meloen is misschien overrijp
Deze meloenen zijn misschien overrijp

De persoonsvorm verandert in de zin, dit is een werkwoord. Het onderwerp verandert mee.

Jan is geslaagd
wie+ is geslaagd?
Het onderwerp doet iets of is iets.
   -Wie (soms wat)+gezegde
-Meervoudsproef 
(Ow verandert mee)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp 'ondergaat' het werkwoordelijk gezegde
wat (soms wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
De hond heeft zichzelf in de spiegel gezien.
De hond bijt de man.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp
Zinsdeel dat iets ontvangt
aan wie/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Ik haal een schriftelijk rapport voor de minister van onderwijs

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?

Aan de bezoekers wordt een korte uitleg gegeven.

Slide 12 - Open vraag

Aan de bezoekers = meewerkend voorwerp