Zinsdelen ond, ww gez, lijd vw

Zinsdelen
Stap 1) Persoonsvorm
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Zinsdelen
Stap 1) Persoonsvorm

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm





1. Lisa liep snel naar de bushalte.
     Lopen komt in een andere tijd te staan, dus lopen is de persoonsvorm.


2. De zin vragend maken kan ook, maar er kunnen meerdere persoonsvormen in langere zinnen zijn.
(en/,

3. Lisa en Joep lopen snel naar de bushaltes.
     Lopen verandert in de zin, lopen is het enige werkwoord dat verandert, lopen is dus de persoonsvorm.
     
De persoonsvorm is een werkwoord. In iedere zin staat een persoonsvorm.


Je kunt de persoonsvorm het beste op deze manier vinden:

Verander de zin van tijd. 
Lisa loopt snel naar de bushalte.

Slide 2 - Tekstslide

Alles voor het zinsdeel persoonsvorm is een apart zinsdeel
Had Lisa haast en liep ze daarom zo snel naar de bushalte?

Noem een of meer persoonsvormen
A
Had
B
Had liep
C
Liep
D
Bushalte

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een of meer persoonsvormen:
Claudia's zangleraar vindt dat zij talent heeft.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
Stap 2) Gezegde

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde
Geeft aan wat het onderwerp doet in de zin. 
Het bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Het werkwoordelijk gezegde bevat altijd een zelfstandig werkwoord, en mogelijk een of meer hulpwerkwoorden.

    Milou eet twee boterhammen.
    Eelko heeft een grote pizza gegeten.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer het werkwoordelijk gezegde:
Gisteren heb ik mijn broer met een gratis etentje verrast

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
Stap 3) Onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp


Jan heeft drop gekregen
Jan en Rita hebben dropjes gekregen

De persoonsvorm verandert in de zin, dit is een werkwoord. Het onderwerp verandert mee.

Jan verandert in de zin
MAAR OOK
wie+ heeft gekregen?
Het onderwerp doet iets of is iets.
   -Wie (soms wat)+gezegde
-Meervoudsproef 
(Ow verandert mee)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp 'ondergaat' het werkwoordelijk gezegde
wat (soms wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Ik wil drop eten
Ik heb hem gezien

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?

Aan de bezoekers wordt een korte uitleg gegeven.

Slide 14 - Open vraag

Aan de bezoekers = meewerkend voorwerp
Zelf oefenen: 
Taalverzorging -> grammatica -> Onderwerp, lijdend voorwerp
2F als je geen vrijstelling hebt op het onderdeel
3F als je wel vrijstelling hebt op het onderdeel

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies