Grammatica §2 Persoonsvorm en zinsdelen

Nederlands
Grammatica
blz. 200
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Grammatica
blz. 200

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica
Waarom?

Om goed en duidelijk te communiceren.
Dan je mensen begrijpen gewoon je beter.

Slide 2 - Tekstslide

Welke onderwerpen?
§1) Werkwoord
§2) Persoonsvorm en zinsdelen
§3) Lidwoord en zelfstandig naamwoord
§4) Onderwerp
§5) Bijvoeglijk naamwoord
§6) Werkwoordelijk gezegde
§7) Voorzetsel
§8) Lijdend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Lopen

Slide 4 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Schrijven

Slide 5 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Telefoon

Slide 6 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Ronddraaien

Slide 7 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Zweven

Slide 8 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Zijn

Slide 9 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Over

Slide 10 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Moeten

Slide 11 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Ganzen

Slide 12 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Hebben

Slide 13 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Peren

Slide 14 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
Denken

Slide 15 - Tekstslide

Is dit een werkwoord?
IJsberen

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoord
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, of wat iets of iemand overkomt.
- lopen, vragen, spelen, kopen, lachen, huilen, gamen, maken enz.

Waar herken je een werkwoord aan?
- een werkwoord kun je vervoegen
- Je maakt er dan een andere werkwoordsvorm van:
(lopen: loop, loopt, liep, liepen, gelopen)

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoord



Klassikaal bespreken opdracht 6:


Slide 18 - Tekstslide

Werkwoord



In twee- en drietallen opdrachten 4 en 5 bespreken.


timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide

Werkwoord



Klassikaal opdracht 7 maken

- Iemand leest de zin voor
- geef aan of het onderstreepte woord een ww is of niet


Slide 20 - Tekstslide

Benoem de werkwoorden
Akkerman maakt altijd zijn huiswerk.
Jesse Noorlander kan heel goed stilzitten.
Danny speelt nooit een spel tijdens de les.
Jolienke praat bijna nooit met haar buurdames.
Dillynja is vaak erg hard aan het praten.
Chenoa & Noa doen het liefst de hele dag dansjes opnemen.
Marjolijn wordt er het meest uitgestuurd dit jaar.
Klas 1B leert en maakt altijd alles voor het vak Nederlands..

Slide 21 - Tekstslide

Persoonsvorm en zinsdelen
Lesdoelen:


Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm vinden.
Aan het einde van de les kun je zinsdelen van een zin vinden.

Slide 22 - Tekstslide

Persoonsvorm en zinsdelen
Waarom?

Persoonsvorm heb je nodig om in TT of VT te communiceren.

Zinsdelen heb je nodig om elk woord van een zin te begrijpen.

Slide 23 - Tekstslide

Persoonsvorm
In elke zin staan één of meer werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm.

Hoe vind je nou de persoonsvorm?

1) zet de zin in een andere tijd
2) Maak de zin vragend

Slide 24 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is HET werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet. Van bijv. t.t. (tegenwoordige tijd), naar v.t. (verleden tijd).

Ik speel heel vaak FIFA.
Ik speelde heel vaak FIFA.


Slide 25 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is HET werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet. Van bijv. t.t. (tegenwoordige tijd), naar v.t. (verleden tijd).

Ik speel heel vaak FIFA.
Ik speelde heel vaak FIFA.

Milan verliest van mr. Breedveld
Milan verloor van mr. Breedveld

Slide 26 - Tekstslide

Persoonsvorm
Manier 2)
De zin vragend maken met dezelfde woorden.

Ik heb nog nooit Tik-Tok gebruikt.
Heb ik nog nooit Tik-Tok gebruikt?

Luuk speelt een spelletje.
Speelt Luuk een spelletje?

Slide 27 - Tekstslide

Persoonsvorm
Aan de slag!

Maak nu zelfstandig opdracht 1

Is het onderstreepte woord een pv of niet?


Daarna klassikaal bespreken.
timer
2:00

Slide 28 - Tekstslide

Persoonsvorm
Aan de slag!

Maak nu zelfstandig opdracht 2, deel 1

Onderstreep de persoonsvorm van de zinnen.


Daarna klassikaal bespreken.
timer
3:00

Slide 29 - Tekstslide

Zinsdelen
- Een zin bestaat altijd uit verschillende zinsdelen.
- Een zindeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen.

Hij wilt dit niet maken.
Hij / wilt / dit / niet maken.

Jullie zijn de beste klas van al mijn Nederlands klassen.
Jullie / zijn / de beste klas / van al mijn Nederlands klassen.

Slide 30 - Tekstslide

Zinsdelen
Hoe bepaal je een zinsdeel?      ----->     De zinsdeelproef

Je gaat de zin anders opbouwen. Elk los stukje, is een zinsdeel.
Probeer welke woorden je samen vóór de persoonsvorm kunt zetten.

Jullie / kunnen / dit / heel goed.
Heel goed / kunnen / jullie / dit.
Dit / kunnen / jullie / heel goed.

Slide 31 - Tekstslide

Persoonsvorm
Aan de slag!

Maak nu zelfstandig opdracht 3, delen 1 & 2

1) Onderstreep de persoonsvorm van de zinnen.
2) Verdeel de zinnen in zinsdelen

Daarna klassikaal bespreken.
timer
5:00

Slide 32 - Tekstslide

Persoonsvorm
Aan de slag!

Maak nu zelf of samen opdrachten 4 en 5

timer
10:00

Slide 33 - Tekstslide

Persoonsvorm en zinsdelen

- Wat is een persoonsvorm?
- Hoe kun je de persoonsvorm vinden?

- Wat is een zinsdeel?
- Hoe kun je een zinsdeel vinden?

Slide 34 - Tekstslide