Hoofdstuk 1 Europa

huiswerk voor deze les:
Meenemen lesbrief Europa, lezen 1.1 en 1.2
les:
herhalen monetair beleid ECB
uitleg 1.1 en 1.2 internationale handel
leerdoel
je kan de oorzaken van internationale handel noemen
je kan de relatie tussen internationale arbeidsverdeling en internationale handel uitleggen

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

huiswerk voor deze les:
Meenemen lesbrief Europa, lezen 1.1 en 1.2
les:
herhalen monetair beleid ECB
uitleg 1.1 en 1.2 internationale handel
leerdoel
je kan de oorzaken van internationale handel noemen
je kan de relatie tussen internationale arbeidsverdeling en internationale handel uitleggen

Slide 1 - Tekstslide

4.4 Monetair beleid Centrale Bank
Toch nog even herhalen.
video




Slide 2 - Tekstslide

Economie wordt steeds internationaler
Door de toenemende internationalisering (globalisering) van de productie van goederen en 
diensten raken economieën steeds meer met elkaar verweven. Dat blijkt uit:
- De import en export stijgen elk jaar (internationale handel)
- Er is steeds meer arbeidsmigratie
- Steeds meer internationale investeringen

Handelsbarrières als landsgrenzen, afstand,taal, tijd, kosten of valuta verdwijnen of 
worden steeds kleiner. Het maakt om handel met elkaar te drijven steeds minder uit 
waar je allebei woont.

Globalisering is het doorgaande proces van internationale uitwisseling van mensen, goederen, geld, en informatie (zoals kennis en cultuur). 

Slide 3 - Tekstslide

Oorzaken internationale handel
Er is internationale handel omdat landen niet alle producten of diensten zelf kunnen produceren of leveren. 

Dit is met name vanwege:
(1) Klimaat: koffie, bananen, avocado, bepaalde vissen.
(2) Grondstoffen/producten/diensten zijn er niet (voldoende): olie, goud, elektriciteit, klei, graan.
(3) (Kost)prijzen zijn lager: sinaasappelen, laptops, kleding, bouwwerkzaamheden.
(4) Kwaliteit beter in het buitenland: smartphones, films en series.
(5) Ruimere keuze: auto's, supermarkt (meerdere soorten van alles).

Slide 4 - Tekstslide

Veel of weinig internationale handel?
Open economie: Een land met relatief veel export en import (Nederland, Scandinavische landen)
Gesloten economie: Een land met relatief weinig export en import  (Rusland of Noord-Korea).

Exportquote: (Exportwaarde : bbp) x 100%
Importquote: (Importwaarde : bbp) x 100%

1. Bereken de exportquote in 2018 in 2 decimalen.
2. Bereken de importquote in 2020 in 1 decimaal.
3. Over welk land gaat het hier, gaat het om Nederland of Rusland?

Slide 5 - Tekstslide

Voor- en nadelen open economie
Nadelen:
- Afhankelijk internationale concurrentiepositie (NL was ooit DE kenniseconomie)
- Afhankelijk vraag uit het buitenland (economische situatie van een land)
- Door hoge import(quote) gaan veel banen verloren

Voordelen:
- Hogere welvaart (meer voor minder)
- Ruimere keuze
- Meer kwaliteit en handel door specialisatie. Elk land wordt goed in de productie van bepaalde producten of diensten, waardoor de handel nog meer toeneemt.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

nu maken 1.1 t/m 1.11
(eerst even lezen "loonkosten per product", vanaf blz. 5)
we werken in stilte.

Slide 8 - Tekstslide

week 46 les 1 
huiswerk voor deze les:
taak week 45 is af
Meenemen lesbrief Europa, lezen 1.3
les:
uitleg 1.3 internationale concurrentiepositie, nadruk op wisselkoers
maken 1.13, 1.14 en 1.15
leerdoel
je kan uitleggen hoe de wisselkoers de internationale concurrentiepositie beïnvloed
Je kan berekeningen maken met de wisselkoers


Slide 9 - Tekstslide

1.3 Internationale concurrentiepositie ICP
De internationale concurrentiepositie (ICP) geeft aan in hoeverre goederen en diensten geproduceerd in een land op de wereldmarkt kunnen concurreren met goederen en diensten uit andere landen.
De ICP kan veranderen door:
- inflatie (bijvoorbeeld door stijging loonkosten per product, zie vorige paragraaf)
- innovatie (vooral van invloed op kwaliteit van producten)
- wisselkoers (de waarde van een munt, uitgedrukt in een andere munt)

Deze les gaat in op de wisselkoers



Slide 10 - Tekstslide

Wat bepaalt de wisselkoers van de euro?

De wisselkoers is de ‘prijs’ van een valuta.

De ‘prijs’ (koers) wordt, net als bij een ‘gewoon’ product bepaald door ....................... en .......................... .

Slide 11 - Tekstslide

Wat bepaalt de wisselkoers van de euro?

De wisselkoers is de ‘prijs’ van een valuta.

De ‘prijs’ (koers) wordt, net als bij een ‘gewoon’ product bepaald door vraag en aanbod.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
De pond/euro koers is de wisselkoers van het pond ten opzichte van de euro: £ 1 = € 1,40. Dit wil zeggen 1 pond ‘kost’ 1,40 euro.
Als even later de koers van het pond verandert, bijvoorbeeld £ 1 = € 1,50, dan is het pond dus ...................... geworden. Het pond is dus ................... waard geworden. 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
De pond/euro koers is de wisselkoers van het pond ten opzichte van de euro: £ 1 = € 1,40. Dit wil zeggen 1 pond ‘kost’ 1,40 euro.
Als even later de koers van het pond verandert, bijvoorbeeld £ 1 = € 1,50, dan is het pond dus ‘duurder’ geworden. Het pond is dus meer waard geworden. 

Slide 14 - Tekstslide

Het enige verschil met een ‘gewoon’ product is dat de vraag naar de ene munt altijd samengaat met aanbod van een andere munt.


Als je bijvoorbeeld euro’s omwisselt voor ponden, ben je ............................ van euro’s en .............................. van ponden.

Slide 15 - Tekstslide

Het enige verschil met een ‘gewoon’ product is dat de vraag naar de ene munt altijd samengaat met aanbod van een andere munt.


Als je bijvoorbeeld euro’s omwisselt voor ponden, ben je aanbieder van euro’s en vrager van ponden.

Slide 16 - Tekstslide

nu maken 1.15
oorzaak gevolg schema!!!
5 minuten

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

bekijk de video "Nederland handelsland"
 en geef antwoord op de volgende vragen:
  • Welke factoren maken NL een belangrijke  speler op de wereldmarkt?
  • Noem drie voorbeelden van producten die NL importeert
  • Hoeveel procent van het BBP wordt verdiend met export?
  • Hoeveel procent van de Nederlandse uitvoer is in NL geproduceerd?
  • Noem drie voorbeelden van producten die NL zelf produceert voor de export
  • Wat zijn de belangrijkste handelspartners van NL? Binnen de EU? Buiten de EU? 
  • Wat is wederuitvoer?
  • Noem een voorbeeld van een product dat op grote schaal door Nederland wordt geëxporteerd via wederuitvoer

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Tekstslide

1.4 Vrijhandel in Europa
vrijhandel is
Internationale handel zonder belemmeringen.

Europa is een voorbeeld van vrije internationale handel (vrijhandel). 
Zo'n "interne markt" heeft vrij verkeer van:
- Goederen en diensten (import/export)
- Kapitaal (beleggen, sparen etc. kan overal)
- Personen (werken of ondernemen kan in elk EU-land)

Slide 22 - Tekstslide

protectionisme
Het beschermen van de eigen economie en werkgelegenheid met maatregelen ter bevordering van de export en belemmering van de import.

Dit kan op verschillende manieren:
1. Invoerrechten (extra belasting heffen)
2. Invoerquota (contingentering)
3. Invoereisen of zelfs invoerverbod
4. Exportsubsidie

Slide 23 - Tekstslide

Waarom protectionisme? 
- Infant industry-argument: Kans geven aan nieuwe binnenlandse bedrijven om te kunnen concurreren.
- Werkgelegenheid: banen veiligstellen in een bepaalde sector  
- Anti-dump argument: Export onder de kostprijs om een markt te veroveren of van voorraad af te komen.
- Beschermen strategische sectoren. Wil je altijd afhankelijk zijn van andere landen ? Bijv. Defensie, voedsel, energie of de gezondheidssector
- Verbod op producten om sociale- of milieu redenen: Kinderarbeid of giftige mondmaskers in de coronaperiode.

Slide 24 - Tekstslide

maak nu opdracht 1.18
huiswerk voor de volgende les: 13, 14 en 19

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

week 47 les 1 en 2
huiswerk opdracht 1.19 en 1.20
De betalingsbalans en samenwerking binnen europa

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Betalingsbalans
De betalingsbalans is een systematisch overzicht van 
- alle ontvangsten uit het buitenland (export) en 
- alle uitgaven aan het buitenland (import).

De betalingsbalans bestaat uit:
Kapitaalrekening: Hier staan alle financiële transacties van een land met het buitenland.
Lopende rekening: Hier staat de waarde van de internationale handel in goederen en diensten én de internationale overboekingen van inkomens van een land met het buitenland.


Overschot op de lopende rekening: Meer ontvangsten uit export dan uitgeven aan import. 
Tekort op de lopende rekening: Meer uitgaven aan import dan ontvangsten uit export. Gefinancierd uit reserves.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Oude examenopgave internationale handel

Slide 32 - Tekstslide

Oude examenopgave internationale handel

Slide 33 - Tekstslide