Les 3.9 Media en onderzoek

Inhoud van deze les
• Welkom
• Actualiteit
• Dagopening
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik wat het verschil is tussen een                                   objectief en een subjectief nieuwsbericht.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Inhoud van deze les
• Welkom
• Actualiteit
• Dagopening
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik wat het verschil is tussen een                                   objectief en een subjectief nieuwsbericht.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalvoutje

                      Dat wordt een grimmig etentje.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Actie
• Lezen
• ZF les 3.9 opdracht 1 - 8
• Volgende les deel B meenemen            
• Afsluiting (evaluatie leerdoelen)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Maak af:
Je ziet hier ...
A
sterke werkwoorden
B
zwakke werkwoorden
C
werkwoordvervoeging tegenwoordige tijd
D
werkwoorden die van klank veranderen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je het 't ex kofschip?
A
Bij woorden waarbij de stam op een v of een z eindigt
B
Als je in de VT niet hoort of je het met -te(n) of -de(n) moet schrijven
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de PV te vinden

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm:

'Gisteren ... de bouwvakker het pad.'
A
verbrede
B
verbreedde
C
verbreed
D
verbredde

Slide 7 - Quizvraag

Hier is 'verbreden' een werkwoord in verleden tijd. 
Wat is het de verleden tijd van landen?
A
lande
B
landte
C
landde
D
geland

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De zakenman … (missen) zijn vliegtuig op een haar na.
Gebruik de verleden tijd
A
miste
B
misste
C
misde
D
mistte

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
KRABBEN
A
krab
B
krabte
C
krabde
D
krabtde

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud van historicus
A
historici
B
historicussen
C
historica
D
geen meervoud

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën
C
pories
D
geen meervoud

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud van: knie
A
knieën
B
kniën
C
geen meervoud
D
knies

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud van idee
A
ideëen
B
ideën
C
idees
D
ideeën

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meervoud van museum:
A
musea's
B
geen meervoud
C
museums
D
musea

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud:
bacterie?
A
bacterici
B
bacterieën
C
bacteriën
D
bacteries

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd
fietsen      -    ik fiets        -    ik fietste     -   wij fietsten
horen        -    ik hoor        -    ik hoorde    -   wij hoorden

bonzen    -    ik bons       -     ik bonsde   -   wij bonsden
draven     -    ik draaf      -      ik draafde   -   wij draafden     't k f s ch p

praten      -    ik praat      -      ik praatte    -   wij praatten
kneden    -    ik kneed    -      ik kneedde -   wij kneedden

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Meervoud zelfstandige naamwoorden op -ie 
Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt schrijf je -ën:
melodie - melodieën, epidemie - epidemieën
Als de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt schrijf je -n:
olie - oliën, bacterie - bacteriën

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Meervoud zelfstandige naamwoorden op -ee
Woorden die eindigen op een -ee krijgen in het meervoud -ën:
zee - zeeën, idee - ideeën, fee - feeën

Woorden uit het Latijn:
museum - museums/musea, datum - datums/data
politicus - politici, technicus - technici

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies