Les 4.8 Spelling

Inhoud van deze les
• Welkom
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik de kenmerken van een lidwoord (LW),                  zelfstandig naamwoord (ZN) en werkwoord (WW) en kan ik een                              lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord benoemen.
              Verder weet ik hoe ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd moet                      vormen.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Inhoud van deze les
• Welkom
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik de kenmerken van een lidwoord (LW),                  zelfstandig naamwoord (ZN) en werkwoord (WW) en kan ik een                              lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord benoemen.
              Verder weet ik hoe ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd moet                      vormen.

Slide 1 - Tekstslide

Taalvoutje







Voor ouders die hun kroost nog even niet achter de iPad willen zetten!

Slide 2 - Tekstslide

Actie:
• Herhaling instructie lidwoord (LW), zelfstandig naamwoord (ZN) en                      werkwoord (WW)
• Instructie zwakke werkwoorden in de verleden tijd
• ZS  TJZ les 4.7
           les 4.8 opdracht 1 - 7        
• Afsluiting (evaluatie leerdoelen)


Slide 3 - Tekstslide

Lidwoord (LW)
Er zijn 3 lidwoorden (LW) in het Nederlands: de, het en een.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: het huis, de tas, een hond.
In het meervoud gebruik je altijd de: de huizen, de tassen, de honden.
Soms staan er nog andere woorden tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord: het glazen huis.

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (ZN)
Zelfstandige naamwoorden (ZN) zijn woorden voor:
  • mensen: bakker, kindje, vuilnismannen;
  • dieren: hond, aapje, muizen;
  • planten: cactus, bomen, grassprietje;
  • dingen: pen, krukje, gordijnen;
  • namen: Sem, Ommen, Meidoornstraat;
  • begrippen: liefde, respect, geluk;
Vaak kun je een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord zetten: een opa, het berichtje, de cavia's.

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoord (WW)
Een werkwoord (WW) is een doe-woord. Het zegt wat iets vof iemand doet of wat er gebeurt.
Voorbeeld: maak, gedaan, is, wandelde, bekijken, liep...........
Werkwoorden hebben verschillende vormen. Ze staan in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd.
Van een werkwoord kun je een ik-hij-wij-rijtje maken.
Voorbeeld: ik loop - hij loopt - wij lopen.

Slide 6 - Tekstslide

Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over eenvoudige werkwoorden.

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd (1)
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd niet van klank veranderen (klankvaste werkwoorden).
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je door -de(n) of -te(n) achter de ik-vorm te zetten.

noemen   -    ik noem      -   ik noemde  -   wij noemden
horen        -    ik hoor        -    ik hoorde    -   wij hoorden
fietsen      -    ik fiets        -    ik fietste     -   wij fietsten
werken     -    ik werk        -   ik werkte     -   wij werkten

Slide 9 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd (2)
fietsen      -    ik fiets        -    ik fietste     -   wij fietsten                        't  k f s ch p
werken     -    ik werk        -    ik werkte    -   wij werkten    't  s y  f k s ch aa p  

bonzen    -    ik bons       -     ik bonsde   -   wij bonsden                      
draven     -    ik draaf      -      ik draafde   -   wij draafden   

praten      -    ik praat      -      ik praatte    -   wij praatten
kneden    -    ik kneed    -      ik kneedde -   wij kneedden

Slide 10 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide