In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Zuren en Basen
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Herhaling H8.1 - H8.3 => In de vorm van formatieve quiz
Ophalen voorkennis (Molariteit)
Uitleg H8.4 'pH-berekeningen'
Slide 2 - Tekstslide
Formatieve quiz
Zuren
8.1 - 8.2 - 8.3
Slide 3 - Tekstslide
8.1
Slide 4 - Tekstslide
Een oplossing met een pH van 13 is ..
A
Zuur
B
Neutraal
C
Basisch
Slide 5 - Quizvraag
Een oplossing met een pH van 13 wordt verdund met water. De nieuwe pH waarde:
A
is lager dan 7
B
ligt tussen 7 en 13
C
is hoger dan 13
D
blijft 13
Slide 6 - Quizvraag
Noor heeft een oplossing van het zuur waterstofchloride in water. De pH van deze oplossing is ongeveer 2,0.
Wat is de kleur van de indicator dimethylgeel als ze deze aan de oplossing toevoegt? Gebruik je Binas
A
'mn Binas ligt thuis'
B
Geel
C
Groen
D
Rood
Slide 7 - Quizvraag
8.2
Slide 8 - Tekstslide
In bekerglas 1 zit 50 mL van een 0,10M oplossing van het zuur HA. In bekerglas 2 zit 50 mL van een 0,10M oplossing van het zuur HB. In bekerglas 1 is de stroomgeleiding veel hoger dan in bekerglas 2.
A
HA is het sterke zuur
B
HB is het sterke zuur
Slide 9 - Quizvraag
Geef de reactie weer die plaatsvind tussen het sterke zuur HCl en water. (kies en sleep de onderdelen)
H2O
+
+
HCl (g)
HCl (aq)
Cl- (aq)
Cl- (l)
H3O+(aq)
H+(aq)
Slide 10 - Sleepvraag
Geef de reactie weer die plaatsvind nadat het zwakke zuur HF oplost in water. (kies en sleep de onderdelen)
H2O
+
+
HF (g)
HF (aq)
F- (aq)
F- (l)
H3O+(aq)
H+(aq)
HF (s)
HF (aq)
Slide 11 - Sleepvraag
Een zwak zuur lost altijd slechter op in water dan een sterk zuur
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
8.3
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Wat is de naam van dit zuur
Slide 15 - Open vraag
Je maakt oplossingen door 1,0 mol van de volgende zuren op in 1,0 L water.
Sorteer de oplossingen
Meest zure oplossing
Minst zure oplossing
waterstoffluoride
zwavelzuur
salpeterzuur
citroenzuur
Slide 16 - Sleepvraag
Tekst
Sleep de Molecuulformules naar de juiste namen
zoutzuur
salpterzuur
oplossing
verdunt
diwaterstof-
sulfide
koolzuur
citroenzuur
(H3C6H5O7)
oplossing
HCl
HNO3
H2S (aq)
H2CO3
H3C6H5O7 (aq)
H3O+ (aq) +
NO3- (aq)
3 H3O+ (aq) +
C6H5O73- (aq)
H3O+ (aq) +
Cl- (aq)
2 H3O+ (aq) + S2- (aq)
H2O + CO2
Slide 17 - Sleepvraag
8.4 pH-berekeningen
We gaan leren hoe we:
1) met de [H3O+] de pH kunnen berekenen
2) de [H3O+] kunnen berekenen met een gegeven pH
Slide 18 - Tekstslide
leerdoelen
Je kan de volgende begrippen definiëren: pH, logaritme.
Je kunt de pH van een oplossing in het juiste aantal significante cijfers berekenen als de [H3O+] is gegeven.
Je kunt de [H3O+] in een oplossing in het juiste aantal significante cijfers berekenen als de pH is gegeven.
Je kan met een gegeven context pH berekeningen uitvoeren van sterke zuren.
Slide 19 - Tekstslide
Er wordt 2,0 mol magnesiumchloride opgelost in 0,25 L water. Wat is de molariteit van de oplossing?
2,0 mol magnesiumchloride opgelost in 0,25 L water. Wat is de molariteit van de oplossing?
molariteit = mol per liter dus 2,0 mol / 0,25 L = 8,0 M
A
2,0 M
B
4,0 M
C
6,0 M
D
8,0 M
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de molariteit van de oplossing als je 9,42 gram glucose oplost tot 2,5 L
C6H12O6
A
45,5 M
B
0,073 M
C
0,021 M
D
Ik heb geen idee!!
Slide 21 - Quizvraag
Ik heb een oplossing van een kleurstof in water met een bepaalde molariteit.
Proef I: Ik voeg 100 mL water toe. Wat gebeurt er met de molariteit?
A
De molariteit blijft gelijk
B
De molariteit wordt groter
C
De molariteit wordt kleiner
D
Dat kun je niet weten
Slide 22 - Quizvraag
Ik heb een oplossing van een kleurstof in water met een bepaalde molariteit.
Proef II: Ik schenk 50 mL van de oplossing weg. Wat gebeurt er met de molariteit?
A
De molariteit blijft gelijk
B
De molariteit wordt groter
C
De molariteit wordt kleiner
D
Dat kun je niet weten
Slide 23 - Quizvraag
Ik heb een oplossing van een kleurstof in water met een bepaalde molariteit.
Proef III: Ik damp 50 mL van de beginoplossing in totdat er nog maar 25 mL over is. Wat gebeurt er met de molariteit?
A
De molariteit blijft gelijk
B
De molariteit wordt groter
C
De molariteit wordt kleiner
D
Dat kun je niet weten
Slide 24 - Quizvraag
pH berekenen - Sterk zuur
pH is de concentratie [H3O+]
= een logaritmische schaal.
pH = - log [H3O+]
[H3O+] = 10-pH
Concentratie H3O+
Slide 25 - Tekstslide
pH berekenen - Significantie
Bij pH-berekeningen gelden afwijkende regels voor significantie:
Het aantal significante cijfers van de concentratie is het aantal decimalen van de pH!
[H30+] = 2,5 x 10-4
pH = - log 2,5 x 10-4 = 3,60
Slide 26 - Tekstslide
pH berekenen - Sterk zuur
Wat is de pH van een 0,047 M zoutzuur oplossing?
Stappenplan pH-berekeningen:
Reactievergelijking noteren.
Bereken [H3O+].
Bereken de pH = -log [H3O+].
Controleer significantie.
Slide 27 - Tekstslide
pH berekenen - Sterk zuur
Wat is de pH van een 0,047 M zoutzuur oplossing?
Stappenplan pH-berekeningen:
Zoutzuur = H3O+ + Cl-
Bereken [H3O+] = In in dit geval al gegeven: 0,047 M
Bereken de pH = -log [0,047] = 1,328
Controleer significantie = 1,33, Dus de pH = 1,33
Slide 28 - Tekstslide
Wat is de pH van 0,54 M zoutzuuroplossing
Slide 29 - Open vraag
Wat is de pH van een zoutzuuroplossing van 0,030 M
Slide 30 - Open vraag
Je verdunt een fles gootsteen-ontstopper van pH 12, 1000x met water. Wat wordt de pH?
Slide 31 - Open vraag
Wat is de pH van 2,4 . 10-4 mol H3O+ in 400 ml?
Slide 32 - Open vraag
Bereken de pH bij de
volgende [H3O+]
Slide 33 - Open vraag
Bereken de pH van een oplossing met pH = 5,5 die 10x wordt verdund.
Slide 34 - Open vraag
Kunsttranen 2016-II-3
Een bepaald soort kunsttranen wordt gemaakt uit een mengsel dat voornamelijk uit water en een klein beetje carbomeer bestaat. Dit mengsel heeft echter een te hoge concentratie H+ ionen (pH= 3,7) om in de ogen te druppelen. Daarom is aan het mengsel ook natriumhydroxide toegevoegd, zodat de pH van de kunsttranen gelijk is aan de pH van natuurlijk traanvocht (pH= 7,3).
Bereken de [H+] in een vloeistof met pH= 3,7.
Slide 35 - Open vraag
Aan de slag
Doorlezen §8.1 t/m §8.3
Maken:
* §8.1 => opdr. 2, 4
* §8.2 => opdr. 11, 13, 15, 16
* §8.3 => opdr. 22, 24, 25
* §8.4 => opdr. 27, 28, 30,
Eerste 5 minuten in stilte
Daarna fluisterend overleggen met buur of werken met muziek