In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Minor A1
Unidad 5
Comer con gusto
Slide 1 - Tekstslide
Comer con gusto
boodschappen doen
zeggen of je iets lekker vindt
iets bestellen in een café
informatie over gerechten inwinnen
het lijdend voorwerp
hoeveelheden en verpakkingen
kloktijden en dagdelen
Slide 2 - Tekstslide
Comer con gusto
ww met klinkerwisseling (e - ie, o - ue)
getallen vanaf 100
persoonlijk vnmw. als lijdend vw.
freguentie (todos los días, nunca)
se + 3e persoon = men
Slide 3 - Tekstslide
¿Qué tal todo?
- Repaso de la semana
- ¿Preguntas?
- Los deberes (vídeos y ejercicios Unidad 4)
Slide 4 - Tekstslide
Comer con gusto TB nr. 1 p. 43
¿Como se llaman estos productos?
Zet de nummers van de producten bij het juiste woord.
Por ejemplo: 1 = la carne, 2 =
timer
3:00
Slide 5 - Tekstslide
Comer con gusto TB nr. 1 p. 43
¿Como se llaman estos productos?
Zet de nummers van de producten bij het juiste woord.
Por ejemplo: 1 = la carne, 2 =
timer
3:00
Slide 6 - Tekstslide
pescado
aceite
jamón serrano
chocolate
cebollas
patatas
naranja
pan
queso
lechuga
Huevos
pollo
mantequilla
Mirar durante un minuto.
Slide 7 - Tekstslide
6
7
10
12
11
3
8
9
5
4
2
1
¿Cómo se llaman estos productos?
13
Slide 8 - Tekstslide
¿Cómo se dice? melk, banaan, kip, aardappelen, vis, kaas
Slide 9 - Open vraag
nr. 1 TB p. 43
Slide 10 - Tekstslide
Luisteropdracht: Pag. 44 oef. 2a-b
Tomates para salsa, por favor
___________ un kilo de tomates.
___________ un melón, por favor.
¿Tiene mangos?
¿Cuánto cuesta/¿Cuánto es (en total)?
¿Cuánto quiere?
¿Algo más?
Aquí tiene.
Lo siento, hoy no tengo.
Son 160 pesos/2 euros con diez
Cliente Vendedor
29
Quería
Deme
Slide 11 - Tekstslide
Werkwoorden met klinkerwisseling
querer (ie) = willen
quiero
quieres
quiere
queremos
queréis
quieren
Preferir (ie) = voorkeur hebben
prefiero
prefieres
prefiere
preferimos
preferís
prefieren
Bij sommige werkwoorden verandert de stamklinker als de klemtoon op de stam valt. De uitgangen blijven regelmatig
Slide 12 - Tekstslide
Y ahora vosotros...
pensar (ie) = denken
pienso
empezar (ie) = beginnen
empiezo
Bij sommige werkwoorden verandert de stamklinker als de klemtoon op de stam valt. De uitgangen blijven regelmatig
Slide 13 - Tekstslide
Werkwoorden met klinkerwisseling
poder (ue) = kunnen
puedo
puedes
puede
podemos
podéis
pueden
dormir (ue) = slapen
duermo
Slide 14 - Tekstslide
Werkwoorden met onregelmatige vormen (TB pag. 122-135)
Slide 15 - Tekstslide
Werkwoorden met een klinkerwisseling hebben deze klinkerwissel niet bij de vervoeging van "wij" en "jullie".
Slide 16 - Tekstslide
¿Recuerdas TENER?
yo tengo
tú tienes
él/ella/usted tiene
nosotros/as tenemos
vosotros/as tenéis
ellos/ellas/ tienen
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
00:59
¿ Qué quieres hacer ahora?
Slide 19 - Open vraag
01:27
¿ Qué quieres para tu cumpleaños?
Slide 20 - Open vraag
TB nr. 3 p.44
¿Prefieres el vino blanco o tinto?
Blanco, ¿y tú?
Yo también./ Yo tinto
Slide 21 - Tekstslide
1. El fútbol o el baloncesto
2.El zumo de naranja o de manzana
3. Ver películas o leer un libro
4. El frío o el calor
5. El aceite o la mantequilla
6. El café con o sin azúcar
7. La cerveza con o sin alcohol
Slide 22 - Tekstslide
26
Slide 23 - Tekstslide
Los números desde 100
TB nr.5a p.45 Lees door en vul schema aan.Regels getallen TB 10.1 p.131
Slide 24 - Tekstslide
Regels getallen pagina 131 TB 10.1
100 = cien: cien coches, cien bicicletas, cien mil euros
100 =
100 =
100 =
cien niños
cien perros
cien escuelas
Slide 25 - Tekstslide
Van 101 tot 199 wordt ciento gebruikt:
ciento dos bicicletas, ciento cincuenta coches
105 =
139 =
184 =
ciento cinco melones
ciento treinta y nueve manzanas
ciento ochenta y cuatro gatos
Slide 26 - Tekstslide
Vanaf 200 hebben de honderdgetallen een mannelijk en een vrouwelijk vorm en richten ze zich naar het zelfstandig naamwoord: quinientos euros, doscientas páginas
400 =
600 =
800 =
cuatrocientos libros
seiscientos tomates
ochocientas letras
Slide 27 - Tekstslide
Mil is onveranderlijk: tres mil euros, cien mil dólares
€ 3. 520 =
€ 7. 555 =
€ 2. 106 =
tres mil quinientos veinte euros
siete mil quinientos cincuenta y cinco euros
dos mil ciento seis euros
Slide 28 - Tekstslide
Tussen millón en een zelfstandig naamwoord staat de: dos millones de habitantes
3.000.000 =
9.000.000 =
7.000.000 =
tres millones de niños
nueve millones de perros
siete millones de escuelas
Slide 29 - Tekstslide
ciento cincuenta
A
115
B
150
C
105
Slide 30 - Quizvraag
doscientos treinta y ocho
A
238
B
218
C
208
D
258
Slide 31 - Quizvraag
quinientos sesenta y seis
A
576
B
567
C
566
D
563
Slide 32 - Quizvraag
ochocientos quince
A
805
B
158
C
850
D
815
Slide 33 - Quizvraag
1569
A
quince ciento sesenta y nueve
B
mil quinientos sesenta y nueve
C
ciento cincuenta y seis nueve
D
mil cinco sesenta y nueve
Slide 34 - Quizvraag
doce mil ciento catorce
A
12014
B
12004
C
12114
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Video
WB. oef. 15 p.47
27
Slide 37 - Tekstslide
www.ver-taal.com
Slide 38 - Link
¿Probamos las tapas?
TB nr. 6a p. 46
Escucha y mira las fotos. Marca las tapas que piden.
Ken je alle tapas?
30
Slide 39 - Tekstslide
¡A practicar!
En grupos:
TB nr. 6 p.46 samen (hardop) lezen en vertalen
WB oef. 20 (en el restaurante)
WB oef. 10 (en el mercado)
WB oef. 16 (ww. met klinkerwisseling),
Als je dan nog tijd hebt: TB nr. 5b (getallen)
Slide 40 - Tekstslide
Nr. 6c TB p. 46 - Vul het schema zelf aan
¿Qué quieren?
- Una ración de...
- Yo una cerveza
- Un agua mineral, por favor
- Para mí, un tinto de la casa
¿___________________?
¿Qué lleva?
¿Lleva______/mayonesa?
¿___________________?
¿Se come caliente/frío?
Bestellen Inf. vragen over een gerecht
Poder
puedo
puedes
puede
podemos
podéis
pueden
¿Y qué es eso?
¿Son picantes?
timer
2:30
Slide 41 - Tekstslide
Elisa compra una silla para la playa Wat is het lijdend voorwerp?
A
Elisa
B
compra
C
una silla
D
la playa
Slide 42 - Quizvraag
Slide 43 - Video
Slide 44 - Tekstslide
Slide 45 - Tekstslide
Slide 46 - Tekstslide
Slide 47 - Tekstslide
Slide 48 - Tekstslide
Het lijdend voorwerp pag. 47 TB oef 8a,b,c
Slide 49 - Tekstslide
¿Qué comes? TB nr. 9 p.48
1kg = un kilo de...
1/2kg = medio kilo de..
1 1/2 = un kilo y medio de...
100 g = cien gramos de...
1 l = un litro de...
1/2 = medio litro de...
un paquete de...
una botella de...
una lata de...
un frasco de...
una bolsa de...
un poco de...
hoeveelheden en verpakkingen
WB nr. 5 p.44
timer
4:00
Slide 50 - Tekstslide
Na werkcollege
Hoeveel?
¿Cuánto? ¿Cuánta?
¿Cuántos? ¿Cuántas?
Miramos WB. Reglas y Sistemas en la pagina 51
Vul het schema aan.
Slide 51 - Tekstslide
Los deberes
Bestuderen behandelde stof unidad 5
WB maken oef. 1 t/m 20 (behalve oef. 5 t/m 8)
TT unidad 3-4 maken en controleren.
WB oef. 5 t/m 8 gaan over de maten, gewichten, inhoudsmaten. Daarvoor kun je de slide "¿Qué comes" bestuderen.
Slide 52 - Tekstslide
DEBERES
TB.Unidad 5, p.45
oef.4: gesprek voorbereiden.
ej.5 : ¿Cuántos melones exporta......? Schrijf de ontbrekende getallen uit.