Workshop observeren

Workshop observeren
PWO

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
observerenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Workshop observeren
PWO

Slide 1 - Tekstslide

Workshop observeren
PWO

Slide 2 - Tekstslide

Programma workshop
Begrip observeren 
Begrip waarnemen 
Subjectief 
Objectief 
Stappenplan observeren 

Slide 3 - Tekstslide

Observeren

Slide 4 - Woordweb

Noteer wat je allemaal ziet op de getoonde afbeelding

Slide 5 - Open vraag

Waarnemen 
Waarnemen doe je onbewust en bewust 
Waarnemen doe je altijd (werk, school, thuis)
Je hersens geven betekenis aan wat je ziet (referentiekader)




Slide 6 - Tekstslide

Waarnemen doe je met al je zintuigen. Wat zijn de 5 zintuigen?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

Observeren
Observeren is doelgericht 
Observeren doe je bewust 
Met observeren wil je een specifieke vraag beantwoorden. Voorbeelden?

Slide 9 - Tekstslide

Objectief observeren 
Feitelijk. Dat wat daadwerkelijk gebeurt.
Objectief is waarnemen zonder oordeel, gevoel, verklaring of betekenis. 
''M. staat op, loopt naar de stoel en gaat zitten''.

 

Slide 10 - Tekstslide

Subjectief observeren
Subjectief = je eigen mening
''Ik denk dat Meike verkouden is''. 

Slide 11 - Tekstslide

1. Finn Loopt het lokaal in en geeft de meester een hand
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 12 - Quizvraag

2. Isa trekt een boos gezicht naar Eva die daarop onverschillig reageert
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 13 - Quizvraag

3. Lars draagt een broek met vieze vlekken
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 14 - Quizvraag

4. Lucas zit tien minuten op de rand van de zandbak en kijkt naar de kinderen die op de tractor rijden
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 15 - Quizvraag

Hoe belangrijk is observeren op de werkvloer
0100

Slide 16 - Poll

Observeren met een stappenplan
Stappenplan geeft je een houvast en zorgt ervoor dat je niets over het hoofd ziet
Observeren met vast stappenplan = methodisch observeren
Methodisch observeren levert een betrouwbaar resultaat op. Iemand anders zou op hetzelfde resultaat moeten komen. Daarom is het betrouwbaar.

Slide 17 - Tekstslide

Stappenplan observeren
Stap 1. Waarom ga je observeren 
Stap 2. Achtergrondgegevens 
Stap 3. Vraagstelling 
Stap 4. Observatiemethode en hulpmiddelen
Stap 5. Voer de observatie uit
Stap 6. Orden de gegevens 
Stap 7. Geef antwoord op de vraagstelling

Slide 18 - Tekstslide

Stap 1. Aanleiding
De aanleiding; waarom heb je gekozen om dit kind te observeren?
De aanleiding hoeft niet altijd een probleem te beschrijven, het kan ook een positieve situatie zijn.
Positieve situatie: Tom wordt vaak gekozen om mee te spelen
Probleem situatie: Meike weet vaak niet wat ze moet doen bij een activiteit
Bv: waarom is M altijd zo onrustig tijdens rekenen of waarom reageert M soms agressief op het plein.




Slide 19 - Tekstslide

Stap 2. Achtergrondgegevens
Je schrijf gegevens van het kind op. Dingen die te maken hebben met de reden waarom je observeert.
Leeftijd
Gezinssamenstelling
Gegevens thuissituatie Kind ziek geweest? Verhuizing? Geëmigreerd? Gevlucht?
Welke groep zit het kind
De situatie/les waar het gedrag zich vaak voordoet
De achtergrondgegevens kunnen erg belangrijk zijn bij het antwoord geven op je observatievraag.


Slide 20 - Tekstslide

Stap 3. Vraagstelling
Voordat je observeert; schrijf je een vraagstelling op
Je kunt gerichter observeren. Wat wil je precies observeren?
In de vraagstelling staat:
1. Wie ga je observeren M. Fictieve naam of alleen voorletter
2. Welk aspect van het gedrag je gaat observeren Aandacht. Je wilt namelijk weten waar de aandacht van Meike op gericht is
3. In welke situatie je gaat observeren Tijdens de uitleg van een activiteit. Dit is de situatie waar het opvallende gedrag zich voordoet



Slide 21 - Tekstslide

Oefenen met een vraagstelling

Slide 22 - Open vraag

Stap 4. Observatiemethode & hulpmiddelen
Welke methode je kiest hangt af van wat je wilt weten​

Kwalitatief = alles letterlijk opschrijven 
Kwantitatief = turven 

Hulpmiddelen: potlood, papier, laptop, tablet, stopwatch, observatieformulieren, camera, geluidsrecorder​



Slide 23 - Tekstslide

Stap 5. Voer je observatie uit 
Wanneer? Welk tijdstip? Welke dag? Waar?​
Bespreek dit met collega’s (stagebegeleidster), stel betrokkenen (ouders)op de hoogte​
Wees objectief.  Vergeet meningen en gedachten, noteer waargenomen feiten!
Je beschrijft hier ofwel voluit of in een schema je waarnemingen op

Slide 24 - Tekstslide

Stap 6. Orden de gegevens
Maak een ‘samenvatting’ van je observatieverslag​ ​
Ruimte om notities te ordenen​
Verzamel de meest opvallende dingen​ Voorbeelden​
Kijk naar wat je juist niet had verwacht?​
Komt iets vaak voor of juist heel weinig?​
NOG GEEN MENING

Slide 25 - Tekstslide

Stap 7. Geef antwoord op de vraagstelling
Herhaal de vraagstelling: waar ga je antwoord op geven?​
Interpreteren: je gaat betekenis geven aan het gedrag dat je hebt geobserveerd​
Wees heel voorzichtig met interpreteren! Geef aan dat het jouw interpretatie is:​ Ik denk…​ Volgens mij…​ Ik heb de indruk dat…​
Maak duidelijk onderscheid tussen feiten uit de observatie en jouw interpretatie​ Ik kreeg de indruk dat Roos erg afgeleid was tijdens de uitleg van de activiteit. Zij keek vaak (ong. 10 keer) naar buiten.​
De gegevens die je in dit hoofdstuk gebruikt:​ 1. Feiten observatieverslag​ 2. Achtergrondgegevens​ 3. De situatie waarin je hebt geobserveerd

Slide 26 - Tekstslide

Observeren in de praktijk
Je MAG observeren in de praktijk (mocht je nu nog naar stage gaan)


Dit observatieplan mag je daarvoor gebruiken


Mocht je feedback willen dan kan ik het voorzien van feedback


Een mooi hulpmiddel om te oefenen met observeren en als bewijsstuk in te leveren in Classnotebook

Docent deelt observatieplan met jullie. 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Deze workshop was interessant:
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Deze workshop was te kort
0100

Slide 31 - Poll

1: Mening observator
  • Je observeert niet objectief
  • Jouw mening speelt een rol in je observatie
  • Je vindt druk gedrag bijvoorbeeld snel storend
  • Je vindt een kind dat huilt snel somber en verdrietig
  • Duidelijke verwachtingen
  • Je vindt dat je gelijk hebt, daar ga je dan vooral op letten
  • Resultaat: minder objectief en minder betrouwbaar
  • Houdt het bij de feiten

Slide 32 - Tekstslide

2: Emotionele betrokkenheid
  • Je bent op welke wijze dan ook emotioneel betrokken
  • Je vindt het kind bijv. beleefd en aardig
  • Je zult de situatie sneller positief of negatief bekijken
  • Bijv: bij het oefenen lukt het, dus bij de observatie ook. Je kijkt wellicht wat langer.
  • Observatie is minder betrouwbaar

Tip: Overlg waar kan met collega's en probeer je bewust te zijn van emotionele betrokkenheid

Slide 33 - Tekstslide

3: Halo/Horn Effect
  • Engeltje (Halo) of een duiveltje (Horn)
  • Halo: positieve verwachting van de ander
  • Horn: negatieve verwachting van de ander
  • Bijv. wie een ruzie is gestart

Slide 34 - Tekstslide

4: Vooroordeel
  • Een mening die niet op feiten, kennis, ervaring of waarneming is gebaseerd. 
  • Iedereen heeft vooroordelen: het helpt je overzicht te behouden.
  • Alle peuters zeggen altijd ‘nee’
  • Alle pubers zijn eigenwijs

Als je je hier niet bewust van bent, kun je er ook geen rekening mee houden tijdens het observeren

Slide 35 - Tekstslide

5: Projectie
  • Je eigen emotie toeschrijven aan iemand anders
  • Je bent chagrijnig -> iedereen ziet er minder vrolijk uit
  • Observatie is minder objectief en betrouwbaar

Slide 36 - Tekstslide

Kortom...
  • Je kan niet helemaal voorkomen dat je observatie niet volledig objectief is.
  • Ben je hier bewust van!
  • Ben kritisch
  • Overleg, waar mogelijk, met collega's
  • Beschrijf feiten
  • Observeer methodisch; hiermee observeer je zo objectief mogelijk
    - Doelgericht
    - Planmatig
    - Observatieplan (volgende lessen)

Slide 37 - Tekstslide

Valkuilen bij observeren 
 Interpretatie van een gebeurtenis  is erg persoonlijk. 
Bij observeren kunnen 2 mensen dezelfde situatie volledig anders waarnemen. Dat komt omdat iedereen de werkelijkheid om zich heen altijd subjectief, gekleurd, waarneemt.

Daarom is het belangrijk dat je weet hoe je objectief observeert. Objectief betekent: gebaseerd op feiten. 

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Valkuilen bij observeren 
- Je eigen mening. 
Bijv. een beweeglijk kind. 

- Emotionele betrokkenheid. 
Bijv. je lievelingskindje op de KO of Basisschool








Slide 40 - Tekstslide

Valkuilen bij observeren 
- Halo- effect 
Het effect dat gunstige eigenschappen van een persoon de minder gunstige eigenschappen wegdrukken. 
-Horn-effect
Het effect dat negatieve eigenschappen van een persoon de hele kijk op de persoon bepalen.

Slide 41 - Tekstslide

Halo- effect 
Horn- effect 

Slide 42 - Tekstslide

Valkuilen bij observeren 
- Vooroordeel 
Een vooroordeel is een mening over iets of iemand, die niet op feiten berust. 
- Projectie 
Bij projectie zie je eigenschappen en ideeën van jezelf in de ander. Je geeft dan jouw eigen gedachten, gevoelens, verlangens en eigenschappen aan dat kind, waardoor je gedrag een verkeerde betekenis geeft. 

Slide 43 - Tekstslide

Valkuilen bij observeren 
- Stemming
bijv. Vermoeidheid. Vrolijkheid ect 

- Ervaring in observeren
Nadeel; je ziet alles met een beroepsblik 



Slide 44 - Tekstslide