Betrekkelijk voornaamwoord

1 / 18
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord (betr.  vnw) verwijst terug naar een woord, woordgroep of een zin die vlak daarvoor is genoemd. 

die, dat en wat.

  1. Die’ verwijst naar de-woorden.
  2. Dat’ verwijst naar het-woorden.
  3. Wat’ verwijst naar een hele zin en naar woorden als alles, iets en weinig.

Slide 2 - Tekstslide

De bal die daar ligt, is van mij.
Uitleg: ‘die’ verwijst naar ‘de bal’.

Het doelpunt dat gescoord werd, bleek de winnende treffer te zijn.
Uitleg: ‘dat’ verwijst naar ‘het doelpunt’.






Slide 3 - Tekstslide


Wij moesten vroeg naar huis, wat ik wel jammer vond.
Uitleg: ‘wat’ verwijst naar ‘wij moesten vroeg naar huis’.

Er is nog veel wat gedaan moet worden.
Uitleg: ‘wat’ verwijst naar ‘veel’.





Slide 4 - Tekstslide

betrekkelijk voornaamwoord in:
De bal die daar ligt is van mij.

Slide 5 - Open vraag

betrekkelijk voornaamwoord in:
Het doelpunt dat gescoord werd, bleek de winnende treffer te zijn.

Slide 6 - Open vraag

betrekkelijk voornaamwoord in:
Wij moesten vroeg naar huis, wat ik wel jammer vond.

Slide 7 - Open vraag

betrekkelijk voornaamwoord in:
Er is nog veel wat gedaan moet worden.

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn / doen betrekkelijke voornaamwoorden?
A
verwijzen naar een eerder genoemd woord in de zin
B
woorden waar je de, het of een voor kan zetten
C
alle werkwoorden in een zin
D
ze geven informatie over het zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Anne, Lieke
B
Wanneer, Hoe?
C
die, dat

Slide 10 - Quizvraag

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

De opmerking ... Ronald maakt, kan ik niet plaatsen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 11 - Quizvraag

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

De brief .... zij wil schrijven, hoef ik niet te lezen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 12 - Quizvraag

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Het boompje ... daar staat, hebben we gisteren geplant.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 13 - Quizvraag

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Het aantal leerlingen .... een baantje heeft, is niet te tellen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 14 - Quizvraag

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Hij zei iets ... ik niet begreep.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 15 - Quizvraag

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

De fiets van dat meisje, ... was gestolen, is teruggevonden.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 16 - Quizvraag

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Op alles ... u vandaag koopt, krijgt u korting.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 17 - Quizvraag

Aan het werk
1. Lezen theorie blz. 30
2. Maak opdr. 1 t/m 4

Slide 18 - Tekstslide