Les H2 9 juni 2020

Welkom!
Herhalingsles grammatica blok 3 en 4

Les H2 9 juni 2020
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Herhalingsles grammatica blok 3 en 4

Les H2 9 juni 2020

Slide 1 - Tekstslide

Vrijdag 
- Je zorgt ervoor dat je een werkende camera hebt tijdens het maken van de toets;
- We maken de toets in Teams.
Tijd: 14.00 tot 15.00 uur
- Leerstof staat op Magister.

Slide 2 - Tekstslide

Op It's learning
- staat een proeftoets;
- staat een woordenlijst;
- staan de antwoorden van de proeftoets;
- staan de powerpoints/LessonUps van de lessen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze les
Zelf aan de slag met deze onderwerpen:
- voorzetselvoorwerp;
- koppelwerkwoord;
- naamwoordelijk gezegde;
- telwoorden.
Ik heb slides met uitleg gemaakt, waarna er vragen worden gesteld om je te testen. Tussendoor mag je vragen aan mij stellen via Teams.
Om te oefenen voor de toets: maak deze les, de proeftoets en de zelftoets in de digitale leeromgeving. Dan ben je goed voorbereid.

Slide 4 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Het voorzetselvoorwerp is een apart zinsdeel en begint altijd met een voorzetsel. Het voorzetsel is vast bij een werkwoord en kan bijna niet vervangen worden. Vaak heeft het voorzetsel een figuurlijke betekenis.
In de zin: "Hij wacht op zijn cijfer" is het voorzetselvoorwerp "op zijn cijfer". 
Let op: het vzv is dus een héél zinsdeel en niet alleen een voorzetsel.
De leerling zit niet letterlijk op het cijfer.

Slide 5 - Tekstslide

Benoem het voorzetselvoorwerp in deze zin:
Je bent altijd verantwoordelijk voor je eigen daden.

Slide 6 - Open vraag

Benoem het voorzetselvoorwerp in deze zin:
In de Romeinse tijd moest het publiek over het lot van de verslagen gladiator beslissen.

Slide 7 - Open vraag

Bwb of vzv?
Soms wordt bij zinsontleding de bijwoordelijke bepaling verward met het voorzetselvoorwerp. Dat komt doordat beide zinsdelen met een voorzetsel kunnen beginnen.

Bijwoordelijke bepaling: voorzetsel neem je letterlijk (geeft plaats/tijd aan) en is vervangbaar of kun je weglaten.
Voorzetselvoorwerp: voorzetsel neem je niet letterlijk, is vast en kun je niet weglaten.

Slide 8 - Tekstslide

Benoem het zinsdeel tussen haken:

Met warm weer hebben kinderen altijd trek [in een waterijsje].
A
Bijwoordelijke bepaling
B
Voorzetselvoorwerp

Slide 9 - Quizvraag

Het meisje wacht [op het perron] op haar vriend.
A
Bijwoordelijke bepaling
B
Voorzetselvoorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoordsoorten
In blok 3 hebben we het ook over verschillende soorten werkwoorden gehad. 
In een zin staat altijd één zelfstandig werkwoord of één koppelwerkwoord (nooit beide).
Zww --> geeft aan dat het onderwerp iets doet: De jongen werkt hard.
Kww --> geeft aan dat het onderwerp iets is: De jongen is een harde werker.
Vorm van zijn, worden, blijven, lijken en schijnen.

Als je meer dan één werkwoord in een enkelvoudige zin hebt, dan heb je ook te maken met hulpwerkwoorden; die helpen de zin op te bouwen. Het hulpwerkwoord is dan de persoonsvorm (het werkwoord dat verandert).
De jongen heeft hard gewerkt: heeft = hww, gewerkt = zww.
De jongen is een harde werker geweest: is = hww, geweest = kww.

Let op: je kunt nóóit alleen een hulpwerkwoord in een zin hebben, er staat ook altijd óf een zelfstandig werkwoord in de zin óf een koppelwerkwoord.

Slide 11 - Tekstslide

Benoem het werkwoord tussen haken:

[Ben] jij wel eens nerveus voor een toets?
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 12 - Quizvraag

De surprise is helaas veel te groot [geworden].
A
zelfstandig werkwoord (zww)
B
koppelwerkwoord (kww)
C
hulpwerkwoord (hww)

Slide 13 - Quizvraag

Waar [zijn] jullie het derde uur geweest?
A
zww
B
kww
C
hww

Slide 14 - Quizvraag

De repetitie voor geschiedenis schijnt heel moeilijk te [zijn].
A
zww
B
kww
C
hww

Slide 15 - Quizvraag

Verander de zin zodat het koppelwerkwoord een hulpwerkwoord wordt.

De toets is goed.

Slide 16 - Open vraag

Wwg en nwg
In een zin staat altijd een gezegde, dat wat er in de zin gezegd wordt. Dit is óf een werkwoordelijk gezegde óf een naamwoordelijk gezegde.
Bij een wwg doet het onderwerp iets (de jongen werkt hard).
Bij een nwg is het onderwerp iets (de jongen is een harde werker).

De jongen werkt hard.
Wwg: alle werkwoorden in een zin = werkt.

De jongen is een harde werker.
Nwg: koppelwerkwoord + evt. hulpwerkwoorden (= werkwoordelijk deel) + het deel van de zin waaraan het onderwerp is gekoppeld (= naamwoordelijk deel)
Nwg: is een harde werker
Werkwoordelijk deel: is
Naamwoordelijk deel: een harde werker

Slide 17 - Tekstslide

Wwg of nwg?
Agnes Verhulst wordt met ingang van de maand september voorlichtster bij bureau Halt.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

In de Romeinse tijd moest het publiek over het lot van de verslagen gladiator beslissen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quizvraag

1. Noteer het gezegde;
2. geef aan of het wwg of nwg is;
3. noem bij nwg het naamwoordelijk deel en werkwoordelijk deel.

Nederlands schijnt een moeilijke taal te zijn.

Slide 20 - Open vraag

Telwoorden
Hoofdtelwoorden: geven hoeveelheid aan.
Bepaalde hoofdtelw.: nauwkeurige hoeveelheid (vijftig)
Onbepaalde hoofdtelw.: onnauwkeurige hoeveelheid (weinig, veel)

Rangtelwoorden: geven plaats in rangorde/reeks aan.
Bepaalde rangtelw.: nauwkeurige plaats (vijfde, vijftigste)
Onbepaalde rangtelw.: onnauwkeurige plaats (hoeveelste, zoveelste, allerlaatste). 

Slide 21 - Tekstslide

Benoem het woord tussen haken.

Elke [vijftigste] klant hoefde zijn boodschappen niet te betalen.
A
bep. hoofdtelw.
B
onbep. hoofdtelw.
C
bep. rangtelw.
D
onbep. rangtelw.

Slide 22 - Quizvraag

[Sommige] klasgenoten werken 's avonds.
A
bep. hoofdtelw.
B
onbep. hoofdtelw.
C
bep. rangtelw.
D
onbep. rangtelw.

Slide 23 - Quizvraag

Vragen/onduidelijkheden over deze stof?

Slide 24 - Open vraag