V2 Fictie 22: Tijd herhaling


Welkom v2at!
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom v2at!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 15 minuten lezen
  2. Fictie 22: Tijd
  3. Schrijfopdracht voor volgende week bekijken
  4. Schrijfopdracht van vorige keer bekijken
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

15 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer is een verhaal chronologisch?

Slide 4 - Open vraag

Wat is verteltijd en wat is vertelde tijd?

Slide 5 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een flashback en een flashforward?

Slide 6 - Open vraag

Opdrachten maken
  • Maak opdracht 5 t/m 9 op pagina 93 van je boek. 
  • Je krijgt voor deze opdrachten 15 minuten de tijd, daarna bespreken we de antwoorden. 
  • Je werkt alleen en in stilte
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen. 

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 5 en 6 nakijken
5 De totale vertelde tijd is een nacht, een ochtend en een stukje van de middag.


6 Er is hier sprake van versnelling. In een tijdsbestek van drie alinea’s is er een nacht en een ochtend om.




Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 7 nakijken
a Verteltijd korter dan vertelde tijd: regel 31-35. In slechts 3 zinnen is ze de gangen door gewandeld naar Robins kamer.
Verteltijd langer dan vertelde tijd: regel 41-49. Anna pakt een steen en tikt op het raam, dit gaat erg snel. De auteur neemt veel langer de tijd om Anna’s gedachten hierover te omschrijven.

b Het effect van de versnelling is dat de lezer geboeid blijft. Minder interessante gebeurtenissen, zoals de wandeling door de gang, kan de schrijver maar kort beschrijven of zelfs overslaan, om zo snel verder te kunnen vertellen gebeurtenissen die wel boeiend zijn.
Het effect van de vertraging is het opbouwen van spanning. Anna gaat inbreken, en om de spanning tot dat moment op te bouwen vertraagt de auteur de gebeurtenis.




Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 8 en 9 nakijken
8 Bijvoorbeeld: regel 18-20 en regel 53-55.

9 Bijvoorbeeld: ’s Avonds wordt er minder goed opgelet en heb je dus meer mogelijkheid en tijd om te ontsnappen.



Slide 10 - Tekstslide

Boekopdracht periode B: spelen met tijd

Deel 1
Je hebt in periode B een boek gelezen. Je gaat nu met de tijd van het boek spelen. Dit doe je door bijvoorbeeld een flashback of een flashforward toe te voegen aan de tekst of door te spelen met de chronologie van het verhaal. Ook kun je bijvoorbeeld een tijdsversnelling of tijdsvertraging toevoegen. Je tekst moet ongeveer 200 woorden tellen. Let daarbij op de punten die je geleerd hebt bij Schrijfvaardigheid 9 en 10.




Slide 11 - Tekstslide

Boekopdracht periode B: spelen met tijd

Deel 2
Leg in ongeveer 50 woorden uit waarom je gekozen hebt voor deze manier van spelen met de tijd van het boek en waarom je voor deze plek in het verhaal hebt gekozen. Voeg ook een foto toe van het originele deel van het boek.

Deel 3
Geef tot slot aan in ongeveer 50 woorden wat je anders/beter hebt gedaan naar aanleiding van de feedback die je hebt ontvangen op de boekopdracht in periode A.




Slide 12 - Tekstslide

Wat ga je anders doen bij de aankomende schrijfopdracht?

Slide 13 - Open vraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 15 januari
  • Huiswerk: leren p. 91
  • Meenemen: laptop, leesboek en boek
  • Programma: boekopdracht maken in de les

Slide 14 - Tekstslide