Hst 22 Fictie - Tijd

Les 22 Fictie - Tijd
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les 22 Fictie - Tijd

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Leerdoel benoemen
  2. Instructie met een paar vragen
  3. Zelf aan de slag
  4. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
Fictie: je leert hoe een schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd

Slide 3 - Tekstslide

Eerst een paar begrippen 

Slide 4 - Tekstslide

Tijd in verhalen (boek, serie of film) 
Chronologisch = gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden

Ik werd wakker... stond op... kleedde me aan.. maakte ontbijt etc 

Tijden gaan soms door elkaar heen, soms gaan ze logisch van begin tot einde. Zoals in Chronologie. En soms ook niet. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is er bijzonder in de ‘chronologie’ van de volgende clip van Coldplay?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Vertel(de) tijd
1. verteltijd = de lengte van het verhaal (woorden, zinnen, aantal bladzijden, aflevering etc.)

2. vertelde tijd=  de tijdperiode die in een verhaal wordt besproken (dag, maand, jaar, jaren)


Slide 8 - Tekstslide

Maar ook:
Wanneer speelt het verhaal zich af?

  • Concrete jaren, maanden of dagen.
  • Een tijdperk.
  • Hoelang duurt het verhaal?
    Vertel tijd en vertelde tijd.
  • Niet altijd direct te herkennen (aanwijzingen of niet belangrijk). 

Slide 9 - Tekstslide

Offerkind
Verteltijd is 291 blz. 

MAARRRRRR..... 

de vertelde tijd is ongeveer één á twee jaar (denk ik?) 

Slide 10 - Tekstslide

Forrest Gump
De film gaat over het leven van Forrest Gump. Hij wordt ruim 70 jaar oud. De film duurt 2 uur.

Verteltijd = 2 uur
Vertelde tijd = 70 jaar

Slide 11 - Tekstslide

 Het boek '54 minuten' van Marieke Nijkamp beschrijft een schietpartij op een middelbare school vanaf het moment dat de schutter binnenloopt tot het moment dat hij wordt neergeschoten: exact 54 minuten. Het boek heeft 306 pagina's.
Wat is verteltijd en wat is vertelde tijd? Zet de juiste vakjes bij elkaar.
verteltijd
vertelde tijd
54 minuten
306 pagina's

Slide 12 - Sleepvraag

Versnellen/ vertragen 
Versnellen: als je in een paar zinnen een hele dag, week of zelfs jaar  beschrijft

Vertragen: als je juist heel precies elke gedachte, beweging, gebeurtenis beschrijft.  

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld 
"Je slaapt. Je droomt. Van olifanten en je oma. Je bent iets vergeten en moet ergens naar toe. En dan dus je oma die iets over olifanten zegt, en jij vraagt: 'Welke olifanten bedoel je' en zij zegt: 'Wat een domme vraag nou weer, de olifanten, daar zou jij toch voor zorgen!"
Eerst staan jullie bij haar in de keuken, maar dan komt de bus, en eindelijk weet je wat je vergeten bent. Je abonnement." 

Slide 14 - Tekstslide

Was dit versnellen of vertragen?
A
versnellen
B
vertragen

Slide 15 - Quizvraag

Flashback
Bij een flashback wordt er teruggekeken naar iets dat eerder is gebeurd. 
Waarom? 
Bekijk deze filmpjes en geef antwoord op de vraag waarom er soms gebruik wordt gemaakt van een flashback.
                                       

Slide 16 - Tekstslide

Flashback
Redenen voor een flashback:
  • spanning (in stukjes een mysterie ontrafelen)
  • uitleggen waarom iemand is zoals hij is (oorlogsverleden, vreselijke (ervaring in de) jeugd)
  • uitleggen hoe iets is ontstaan (bijvoorbeeld hoe een vrij land een dictatuur is geworden)

                                       

Slide 17 - Tekstslide

Flashforward
Bij een flashforward wordt er in de toekomst gekeken. Dit kan alleen bij een alwetende verteller (hierover later meer)!
Waarom? Bekijk beide filmpjes en probeer een verklaring te bedenken waarom er soms gebruik wordt gemaakt van een flashforward.


Slide 18 - Tekstslide

Flashforward
Redenen voor een flashforward:

  • spanning: je weet als lezer misschien wel hoe het afloopt, maar hoe komt het toch zover? 




Slide 19 - Tekstslide

Zo ontmoette ik Samuel, Juancho, Reduan en Christiano. Die jongens lagen daar maar met hun lange benen gestrekt te luieren in het jongerencentrum. Ik kon toen niet vermoeden dat ik later met deze jongens een aantal dwaze dagen zou beleven.​
========
Die Amado, die niet veel later als eerste zou zien hoe de politie mijn deur kapotsloeg, heeft zeker vijf keer midden in de nacht bij me aangebeld.​

Slide 20 - Tekstslide

Op woensdag 28 juli werd Gerson veertien jaar oud. Hoe konden wij weten dat hij daarna nooit meer jarig zou worden? Als we het geweten zouden hebben, hadden we er misschien meer van gemaakt.​
=====​
Zo gingen wij die week in. Met een opdracht. Maar we kregen niet echt de tijd om die opdracht uit te voeren. Opa kreeg geen tijd om streng op te treden tegen Gerson en oma kon hem niet volstoppen met koekjes. Want het aftellen in dagen was tegen die tijd overgegaan in aftellen in uren.​



Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld
Proloog (soort inleiding, voorafgaand aan een verhaal) : Nacht van woensdag op donderdag 01.58 
Waarin het meisje dat vermoord is, vertelt hoe dat gebeurt. Het eindigt met 'doodgaan op een schoolreisje naar Vlieland. Dommer kan echt niet'

Dan hoofdstuk 1: Woensdag 14.45 

Slide 22 - Tekstslide

Wat geeft de proloog in dit geval?
A
flashback
B
flashforward

Slide 23 - Quizvraag

Lees vraag 1, blz. 90
Is hier sprake van flashback of flashforward?

Slide 24 - Open vraag

Vraag 1b: waarom doet de schrijver dat?

Slide 25 - Open vraag

Vertelde tijd
Verteltijd
Dit boek is 100 pagina's dik.
In hoofdstuk één gaat er een week voorbij.
Ik heb het boek in één dag uitgelezen.
Het boek beschrijft de hele jeugd van de hoofdpersoon. 

Slide 26 - Sleepvraag

wat is het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd?
A
de verteltijd =de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen, vertelde tijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
B
de vertelde tijd= de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen de verteltijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
C
de verteltijd = de tijd wanneer het verhaal speelt vertelde tijd =het verhaal dat verteld wordt.
D
de vertelde tijd=de tijd wanneer het verhaal speelt verteltijd = de tijd wanneer het verhaal verteld wordt.

Slide 27 - Quizvraag

Zelf aan de slag
  • Maak les 22 opdracht 1 ten 2  op pagina 91.
  • Klaar? Stillezen
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 
  • Je maakt de opdrachten in je schrift!
  • Let op spelling en het maken van goede zinnen!

Slide 28 - Tekstslide

Antwoorden vraag 2 
a Het fragment begint met een flashback (regel 1-14). Vervolgens pakt het verhaal op bij de huidige tijd (regel 16-24).

b Het effect van deze volgorde is dat lezers alvast meer informatie hebben over Sibille. Ze weten al iets van wat het personage heeft meegemaakt. Zo begrijpen ze Sibille beter.

Slide 29 - Tekstslide

Antwoorden vraag 3
a In regel 20-21 is er een versnelling. In de eerste zin twijfelt het personage nog of hij de trap of de lift zal nemen, in de zin erna staat hij al bijna voor de deur.
b In regel 3-16 is er een vertraging. Dit zie je aan de gedachten van de ik (‘Word ik achtervolgd?’ ‘Klopt dit wel? Het lijkt hier totaal uitgestorven’ en: ‘Wat als het niet serieus is? Eén grote leugen?’) leest. Ook lees je hoe de ik zichzelf toespreekt: ‘nummer 330’ en: ‘langzaam lopen relax, langzaam lopen relax’.

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen Hst 22
R Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren
T1 Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flashforwards herkennen in een verhaal
T2 Ik kan uitleggen hoe een schrijver tijd inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal 
I Ik kan voorbeelden geven van punten in een verhaal waar tijd wordt gebruikt om spanning te creëren


Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Les 22 Fictie - Tijd

Slide 33 - Tekstslide

Programma
  1. Leerdoel benoemen
  2. Terugblik
  3. Zelf aan de slag
  4. Afsluiting en vooruitblik


Slide 34 - Tekstslide

Leerdoel
Fictie: je leert hoe een schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd

Slide 35 - Tekstslide

 Verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd: hoelang een verhaal duurt om te lezen. 
Dus in aantal bladzijdes, minuten. aantal woorden etc.

Vertelde tijd: hoeveel tijd er voorbij gaat in het verhaal. 

Slide 36 - Tekstslide

Flashback en flashforward
Flashback: terugblik naar een eerdere gebeurtenis > je krijgt meer informatie over de hoofdpersoon.

Flashforward: Sprong in de tijd naar een latere gebeurtenis > Je krijgt alvast informatie over wat er nog komen zal. 

Slide 37 - Tekstslide

Wat is de verteltijd in deze zin:
'Roodkapje wandelde uren door het bos'?

Slide 38 - Woordweb

Doornroosje viel in een diepe slaap. Zo gingen er honderd jaar voorbij. Tot een prins op een dag bij het kasteel aankwam.
A
Tijdsversnelling
B
Tijdsvertraging

Slide 39 - Quizvraag

De deurbel, twee keer, kort na elkaar: eerst kort en aarzelend, dan lang en nadrukkelijk. Het eerst belletje klonk alsof een vinger geen houvast op de knop had kunnen vinden.
A
Tijdsversnelling
B
Tijdsvertraging

Slide 40 - Quizvraag

Wat bedoelen we met 'verteltijd'
A
Hoe lang een verhaal duurt.
B
Hoe lang het duurt om het verhaal te lezen.
C
Hoe lang het duurt om een verhaal te schrijven.

Slide 41 - Quizvraag

1. Flashback of flashforward?
A
Flashback
B
Flashforward

Slide 42 - Quizvraag

2. Flashback of flashforward?
A
Flashback
B
Flashforward

Slide 43 - Quizvraag

3. Flashback of flashforward?
A
Flashback
B
Flashforward

Slide 44 - Quizvraag

Zelf aan de slag
  • Maak les 22 opdracht 2, 3, 5, 6 en 8 op pagina 91 t/m 93.
  • Klaar? Stillezen
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 
  • Je maakt de opdrachten in je schrift!
  • Let op spelling en het maken van goede zinnen!

Slide 45 - Tekstslide