Werkwoordelijk gezegde § 5 blz 212 7 oktober

Maandag 7 oktober
  • 10 minuten zelf lezen
  • uitleg §2 Grammatica: Werkwoordelijk gezegde
  • nakijken: onderwerp 1+3+4
  • opdrachten maken.
  • huiswerk voor donderdag
  • afsluiting

timer
1:00
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Maandag 7 oktober
  • 10 minuten zelf lezen
  • uitleg §2 Grammatica: Werkwoordelijk gezegde
  • nakijken: onderwerp 1+3+4
  • opdrachten maken.
  • huiswerk voor donderdag
  • afsluiting

timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
- Kun je de persoonsvorm in de zin benoemen. 
- Kun je het werkwoordelijk gezegde in de zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

In elke zin zitten werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.
Een persoonsvorm is een werkwoord
Elke zin heeft een persoonsvorm

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
  • Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.

Slide 4 - Tekstslide


Noteer de persoonsvorm.
In een safaripark lopen de dieren vrij rond. 
timer
0:30

Slide 5 - Open vraag


Noteer de persoonsvorm.
Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.

Slide 6 - Open vraag

  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.

Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
  • Ik heb veel te doen.
--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

"Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen."
A
ik
B
kan
C
kan benoemen
D
het werkwoordelijk gezegde van een zin

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin

"Ik hang de was op."
A
hang
B
was
C
hang op
D
op

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

"Ik kan dit niet betalen."
A
kan
B
betalen
C
kan niet betalen
D
kan betalen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ben aan het voetballen.'

Slide 11 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
"Dat had je niet moeten doen!"

Slide 12 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"Ik kan het me niet voorstellen!"

Slide 13 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

"Ik heb het geleerd."

Slide 14 - Open vraag

Wat is het complete werkwoordelijk gezegde?
"Hoe dikwijls heeft ze het hem op zijn hart gedrukt?"

Slide 15 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

"Hij zou het hebben gedaan."

Slide 16 - Open vraag

§ 3 Onderwerp. Opdracht 1
1 a ’s Avonds zie je op de kermis veel verliefde stelletjes.
b Op zon- en feestdagen zal de nieuwe eigenaar zijn café sluiten.
c Volgens mij heeft de bakker heerlijke truffels gemaakt.
d Om 7 uur ’s morgens behandelt de fysiotherapeut zijn eerste patiënt.
e Dit tuincentrum heeft vierkante parasols in de aanbieding.
f Op de bodem van de fontein liggen duizenden muntjes.
2 a ’s Avonds / zie / je / op de kermis / veel verliefde stelletjes.
b Op zon- en feestdagen / zal / de nieuwe eigenaar / zijn café / sluiten.
c Volgens mij / heeft / de bakker / heerlijke truffels / gemaakt.



Slide 17 - Tekstslide

§ 3 Onderwerp. Opdracht 1
d Om 7 uur ’s morgens / behandelt / de fysiotherapeut / zijn eerste patiënt.
 e Dit tuincentrum / heeft / vierkante parasols / in de aanbieding.
f Op de bodem van de fontein / liggen / duizenden muntjes.
3 a ow = je
b ow = de nieuwe eigenaar
c ow = de bakker
d ow= de fysiotherapeut
e ow = Dit tuincentrum
f ow = duizenden muntjes

Slide 18 - Tekstslide

§ 3 Onderwerp. Opdracht 3
Opdracht 3
1 Wegens flinke onweersbuien geldt vandaag code oranje.
pv = geldt; ow = code oranje
2 Nemen jullie een flesje water mee voor onderweg?
pv = Nemen; ow = jullie
3 Wat voor kunstwerk hangt bij jullie boven de bank?
pv = hangt; ow = Wat voor kunstwerk


Slide 19 - Tekstslide

§ 3 Onderwerp. Opdracht 3
Opdracht 3
4 Luca uit klas 1C kun je herkennen aan zijn lange, zwarte krullen.
pv = kun; ow = je
5 In afwachting van goed nieuws keek Sven dagelijks in zijn mailbox.
pv = keek; ow = Sven
6 Bij Shownieuws worden de allernieuwste showbizznieuwtjes onthuld.
pv = worden; ow = de allernieuwste showbizznieuwtjes


Slide 20 - Tekstslide

§ 3 Onderwerp. Opdracht 4
Opdracht 4
(1) De meeste mensen slapen graag goed en voldoende.
pv = slapen; ow = De meeste mensen
(2) Meestal gaan ze moe naar bed.
pv = gaan; ow = ze
(3) De volgende ochtend worden deze slaapkoppen wakker met frisse energie voor een nieuwe dag.
pv = worden; ow = deze slaapkoppen




Slide 21 - Tekstslide

§ 3 Onderwerp. Opdracht 4
Opdracht 4
(4) Een goede nachtrust is echter niet voor iedereen vanzelfsprekend.
pv = is; ow = Een goede nachtrust
(5) In het boek In het holst van de nacht maken we kennis met de patiënten van klinisch neuroloog Guy Leschziner.
pv = maken; ow = we
(6) In zijn slaapkliniek ziet hij geregeld mensen met ernstige, bizarre of mysterieuze slaapstoornissen.
pv = ziet; ow = hij

Slide 22 - Tekstslide

§ 3 Onderwerp. Opdracht 4
(7) In het boek stelt de auteur zijn patiënten een voor een aan je voor.
pv = stelt; ow = de auteur
(8) Zo maak je in een van de eerste hoofdstukken kennis met een bejaarde dame.
pv = maak; ow = je
(9) Zij gaat ’s nachts uit bed.
pv = gaat; ow = Zij
(10) Daarna maakt de vrouw slapend tochtjes op haar motorfiets.
pv = maakt; ow = de vrouw



Slide 23 - Tekstslide

§ 3 Onderwerp. Opdracht 4
(11) De volgende ochtend kan ze zich niets meer van haar avonturen herinneren.
pv = kan; ow = ze
(12) Leschziner neemt de lezer in het boek mee op zijn zoektocht naar de onderliggende oorzaak van de slaapproblemen van elke patiënt.
pv = neemt; ow = Leschziner
(13) De verhalen maken indruk.
pv = maken; ow = De verhalen




Slide 24 - Tekstslide

§ 3 Onderwerp. Opdracht 4
(14) Sommige patiënten doen bizarre dingen in hun slaap.
pv = doen; ow = Sommige patiënten
(15) Hun verbijsterende avonturen maken je vaak aan het lachen.
pv = maken; ow = Hun verbijsterende avonturen
(16) Toch kun je dit boek maar beter niet mee naar bed nemen …
pv = kun; ow = je


Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak § 6: Werkwoordelijk gezegde
Opdracht 1 t/m 5
donderdag af

timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide