"Alle vrouwen houden van bloemen, dus ik kan mijn moeder het beste een mooie bos bloemen voor haar verjaardag geven."
Aannames: "Alle vrouwen houden van bloemen." "Mijn moeder is een vrouw."
Expliciet of impliciet?: 1e expliciet, 2e impliciet
Vooronderstelling: "Mijn moeder is een vrouw."