M1 - Test jezelf 1.7 en 1.8 - oefenen met pv, o en zinsdelen

Wat is de pv?
Dit jaar zal niemand uit deze klas blijven zitten.
A
Dit jaar
B
zal
C
niemand uit deze klas
D
zitten
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat is de pv?
Dit jaar zal niemand uit deze klas blijven zitten.
A
Dit jaar
B
zal
C
niemand uit deze klas
D
zitten

Slide 1 - Quizvraag

Wat is de PV?

De trein stopte gisteren op het station.
A
stopte
B
gisteren
C
de trein
D
op het station

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Ik/ kan/ het onderwerp in de zin/ vinden.
A
ik
B
kan
C
het onderwerp in de zin
D
vinden

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Gisteren had Max Verstappen gewonnen.
A
Max Verstappen
B
had gewonnen
C
Gisteren
D
had

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de PV?

Ik vind het leuk op deze school.
A
ik
B
op deze school
C
vind
D
het leuk

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?Gisteren zijn we naar het strand gegaan.

Slide 6 - Open vraag

Wat is de PV?

Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
De pen ligt in de etui.

Slide 8 - Open vraag

Wat is de PV?

Mijn oudste broer heeft jaren gevaren.
A
gevaren
B
mijn oudste broer
C
jaren
D
heeft

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de PV?

September was dit jaar erg nat.
A
dit jaar
B
nat
C
was
D
september

Slide 10 - Quizvraag

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
1. Je zoekt eerst de persoonsvorm (pv). Maak de zin vragend, dan komt dit werkwoord
    vooraan in de zin te staan. Of zet de zin in een andere tijd. De persoonsvorm verandert.
2. Zet er een streep vóór en achter.
3. Je kijkt of er andere werkwoorden in de zin staan. Als die er zijn, zet je er ook een
    streep vóór en achter.
    Belangrijk: Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (WG)
4. Alle woorden die al vóór de pv staan, vormen één zinsdeel.
5. Je gaat de overgebleven woorden vóór de pv proberen te zetten. Dat doe je met zoveel
    mogelijk woorden en de zin moet blijven kloppen.

Slide 11 - Tekstslide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Ons team | won | gisteren | een belangrijke sportprijs.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.

Slide 16 - Sleepvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
Fieke
voor haar opa
had
geschreven.
een mooi gedicht

Slide 17 - Sleepvraag