18/11 § 5 Woorden korter schrijven

§ 5 Woorden korter schrijven
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

§ 5 Woorden korter schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Korte activiteit
  • Terugblik
  • Instructie - test jezelf -werken in stilte
  • Verlengde instructie - iedereen werken

  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les 
kun je benoemen hoe je woorden korter schrijft (afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen);
- heb je geoefend met het korter schrijven van woorden.

Blauw = kennis = leren
Oranje =  kunnen = oefenen 

Slide 3 - Tekstslide

Spelen met woorden: rebus
Geef iedereen de kans om de rebus op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Bekijk eerst de rebus goed en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide


Slide 6 - Open vraag

Hij is van de regen in de drup gekomen.
Uit een onaangename situatie (de regen) proberen te komen, waarbij het resultaat is dat je in een ándere vervelende situatie (de drup) terechtkomt. 
Het is zelfs mogelijk dat je er nog slechter voor staat dan eerst.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Voluit
In cijfers
Dertig/30
tweehonderdnegenennegentig/ 299
vierduizend/4000
Tachtig/80
Vijfentwintig/ 25
Getallen t/m twintig/20
Getallen die een exacte waarde aangeven.

Slide 9 - Sleepvraag

Je gebruikt letters
- voor hele getallen van één tot en met twintig: zeven, negentien;
- voor de tientallen tot honderd: twintig, dertigste;
- voor de honderdtallen tot duizend: tweehonderd, achthonderdste;
- voor de duizendtallen tot twaalfduizend: zesduizend, negenduizendste;
- voor de getallen miljoen, miljard, biljoen enzovoort: vier miljoen (met spatie), drie miljardste (los!).

Slide 10 - Tekstslide

Je gebruikt cijfers
- voor getallen boven de twintig, behalve de tientallen en honderdtallen: 86 miljoen, de 21e (21e, 21ste) aflevering, 55 genodigden;
- voor maten, gewichten, bedragen, telefoonnummers, data, adressen, percentages, rekeningnummers, exacte tijdstippen: 70 meter, 33 °C, 6 kilo, € 9,25, 18 februari 1963, Dalemstraat 42, 8 procent, om 15.00 uur (drie uur geeft een tijdsduur aan: De sollicitanten krijgen drie uur de tijd voor de slotopdracht).

Slide 11 - Tekstslide

Let op
- Je schrijft breuken met een spatie (twee derde: ⅔, vijf zeven achtste: 5⅞; maar: vierenhalf), behalve in een samenstelling: vierkwartsmaat, tweederdemeerderheid.

- Cijfers hebben de voorkeur als er anders een rare mix van cijfers én letters zou ontstaan bij getallen die hetzelfde geval betreffen:
--> Van de 28 deelnemers gingen er 3 naar de finale.

- Voor grote ronde getallen in een tekst combineer je cijfers en letters: 58 duizend inwoners, 240 miljard euro, 11 duizend kilometer.

Slide 12 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 13 - Tekstslide

Welke afkortingen uit
het Nederlands ken je?

Slide 14 - Woordweb

Woorden korter schrijven
Eerst een testje

Slide 15 - Tekstslide

Ken je deze afkortingen?

Slide 16 - Tekstslide

Ken je deze afkortingen?
Hollandse Eenheidsprijzen 
Maatschappij Amsterdam 
Gemeentelijke  Gezondheidsdienst
Kentucky Fried Chicken
Algemene Nederlandse Wielrijdersbond
Make-up Art Cosmetics
Peeters Noten Industrie

Slide 17 - Tekstslide

Woorden korter schrijven
Soms is het handig om woorden niet voluit te schrijven. Je kunt er ruimte mee besparen en het levert tijdwinst op, je hoeft namelijk minder te schrijven.
Je kunt woord(groep)en op vijf manieren korter schrijven: met een afkorting, een letterwoord, een initiaalwoord, een verkorting en een symbool.

Slide 18 - Tekstslide

Woorden korter schrijven
Een afkorting is de weergave van een woord(groep) met een beperkt aantal letters, die je uitspreekt als het oorspronkelijke woord. 
Een afkorting schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt:
– enz. (enzovoort), t.b.v. (ten behoeve van), H.K.H. (Hare Koninklijke Hoogheid).

Een letterwoord bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Je spreekt het uit als een woord. Je schrijft een letterwoord zonder punten en je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt:
– NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, spreek uit: naavoo, niet: en/aa/vee/oo), yup (young urban professional, spreek uit: yup, niet: i-grec/uu/pee).


Slide 19 - Tekstslide

Woorden korter schrijven
Een initiaalwoord wordt gevormd volgens dezelfde regels als een letterwoord, maar in tegenstelling tot een letterwoord spreek je het uit als losse letters:
– ANWB (Algemene Nederlandse Wielrijdersbond), pc (personal computer).

Een verkorting is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen. Je spreekt een verkorting uit als een woord:
– doka (donkere kamer), Benelux (België, Nederland, Luxemburg).


Slide 20 - Tekstslide

Woorden korter schrijven
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. Je spreekt een symbool uit als het woord waar het voor staat. 
De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken. Dit geldt ook voor het gebruik van hoofdletters of kleine letters. Een symbool schrijf je zonder punt:
– β (bèta), km (kilometer), £ (Britse pond). 
Bij sommige eenheden wordt in technische en wetenschappelijke teksten een symbool gebruikt, zoals gram (g) en seconde (s), en in andere teksten een afkorting: 
– 20 gr. (twintig gram), 5 sec. (vijf seconden).

Slide 21 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Cursus 7 Spelling, § 5 Woorden korter schrijven, opdracht 1 t/m 5

Wat niet af is = huiswerk

Slide 22 - Tekstslide

Woorden korter schrijven
Afkorting
  • Weergave woord(groep) met beperkt aantal letters.
  • Je spreekt het uit als het oorspronkelijke woord. 
  • Je schrijft het met een of meer punten.
  • Gebruikt hoofdletters als het in het oorspronkelijke woord voorkomt. 

e.d. (= en dergelijke), Z.M. (Zijne Majesteit)

Slide 23 - Tekstslide

Waar staat de afkorting [m.b.t.] voor?

Slide 24 - Open vraag

Woorden korter schrijven
Letterwoord
  • Bestaat uit eerste letters van naam/woordgroep
  • Je spreekt het uit als een woord
  • Geen punten
  • Je gebruikt hoofdletters als die ook in het afgekorte woord voorkomen.

pin (persoonlijke identificatienummer), NAVO (=Noord-Atlantische Verdragsorganisatie)

Slide 25 - Tekstslide

Waar staat het letterwoord [havo] voor?

Slide 26 - Open vraag

Woorden korter schrijven
Initiaalwoord
    • Gevormd volgens de regels van het letterwoord
    • Je spreekt de losse letters uit

    btw (= belasting over toegevoegde waarde); NS (= Nederlandse Spoorwegen)

    Slide 27 - Tekstslide

    Waar staat het initiaalwoord [pc] voor?

    Slide 28 - Open vraag

    Woorden korter schrijven
    Verkorting
      • Opgebouwd uit een of meerdere delen van lettergrepen
      • Je spreekt het uit als een woord

      info (= informatie, wifi (wireless fidelity)

      Slide 29 - Tekstslide

      Waar staat de verkorting [airco] voor?

      Slide 30 - Open vraag

      Symbolen
      • Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. 
      • Je spreekt een symbool uit als het woord waar het voor staat. 
      • De schrijfwijze is  (inter)nationaal afgesproken. 
      • Een symbool schrijf je zonder punt.
      • V - GB - s - ml - €

      Slide 31 - Tekstslide

      Waar staat het symbool [H2O] voor?

      Slide 32 - Open vraag

      Werk voor deze les + huiswerk: 
        Pak je VIP en noteer:
        Cursus 7 Spelling, § 5 Woorden korter schrijven, opdracht 1 t/m 5

        Klaar = in STILTE lezen
        Wat niet af is = huiswerk

        timer
        15:00

        Slide 33 - Tekstslide

        Lesdoel
        Aan het einde van deze les 
        kun je benoemen hoe je woorden korter schrijft (afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen);
        - heb je geoefend met het korter schrijven van woorden.

        Blauw = kennis = leren
        Oranje =  kunnen = oefenen 

        Slide 34 - Tekstslide

        m.a.w.
        Afkorting
        Letterwoord
        Initiaalwoord
        Verkorting
        Symbool
        km/h
        wc
        ufo
        prof

        Slide 35 - Sleepvraag

        Ik benoemen hoe ik woorden korter schrijf (afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen).

        😒🙁😐🙂😃

        Slide 36 - Poll

        Reflectie:
        Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
        Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

        Slide 37 - Open vraag

        Feedback
        Wat vond je fijn/goed aan deze les?
        Wat zou je liever anders zien?

        Slide 38 - Open vraag