Ik heb elk jaar drie weken vakantie in de zomer. Ik ga dan twee weken naar
Spanje. Daar schijnt de zon elke dag
In de ochtend slaap ik veel.
In de middag ga ik naar het strand.
Daar lig ik graag de hele dag in de zon.
Ik neem altijd een boek mee naar het strand.
Maar ik lees daar niet veel.
Ik lig in de zon en ik kijk naar de andere mensen.
Ik ben liever lui dan moe.
Lekker! Vakantie!
Vragen
1. Hoe lang duurt mijn zomervakantie? jaar / week / vijf weken
2. In de vakantie ben ik actief. ja / nee / soms
3. Ik lees in de vakantie veel boeken op het strand. waar / niet waar
4. Hoe vaak neem ik een boek mee naar het strand? soms / altijd / nooit