Denk om de juiste tijd (verleden tijd dus werkwoorden op -ed enz)
Woordvolgorde: eerst plaats, dan tijd (tijd altijd helemaal vooraan of achteraan)
Gebruik geen spreektaal!! (afkortingen bijv 'cause/cuz/bcs')
'Ik' ('I') altijd met hoofdletter
Houd het netjes, geen groffe woorden
Slide 6 - Tekstslide
Present perfect
Has/have + voltooid deelwoord
We have lived here for three years
He has worked here since 2015
They have done their homework
Slide 7 - Tekstslide
When to use the present perfect?
Iets begon in het verleden, is nu nog steeds zo
Iets gebeurde in verleden, nadruk ligt op het resultaat nu
iets gebeurde in verleden, exacte moment niet bekend/belangrijk
Slide 8 - Tekstslide
U3L3 speaking
Look at expressions A, B, C, D on p. 105/106
Do speaking exercise 5a+b and 8 on p. 108. For exercise 5 use your homework, for exercise 8 use the speaking cards and expressions C+D(!!)
About 10+ min
Done? Study for tomorrow's test!
Slide 9 - Tekstslide
Giving directions
Write down directions on how to get to your destination. You can use the expressions on p. 90/91 and vocabulary lesson 3. Do this alone and in silence. Don't show anyone your destination!
Slide 10 - Tekstslide
Groups of 4
One of will read out the directions, the other 3 will listen and draw the route on the map. Do you get to the right destination? Take turns.
When everyone is done, evaluate. Give everyone a tip and a top.
Slide 11 - Tekstslide
test jezelf 2.3 nog
Slide 12 - Tekstslide
Today's lesson
Reading
Toets inplannen
Look at expressions/vocabulary
Writing assignment
Slide 13 - Tekstslide
Read in silence for 10 min
Slide 14 - Tekstslide
Test unit 2
In week 51 (20-24 dec)
Bestaat uit 3 onderdelen (giving directions, recipe, e-mail)
vocabulary lesson 3, 4, 5
expressions
vergelijkingen gebruiken
quantifiers (much/many enz) gebruiken
past simple
Slide 15 - Tekstslide
Zie blz 71 en blz 92/93
Slide 16 - Tekstslide
Zie blz 92/93
Let op! 'few' en 'little' betekenen weinig
'a few' en 'a little' betekenen een paar/een beetje
I practise singing for a few hours every day
There are few people who can cook like you
I need a little time to prepare
I spend very little money on candy
Slide 17 - Tekstslide
In bevestigende zinnen gebruik je na 'so', 'as', 'too', 'how' wél much/many:
She has got so many talents
I know how much time it takes
Zie ook blz 92/93
Slide 18 - Tekstslide
Do exercise 6, 7 on p. 72/73
Done? Study vocabulary lesson 5 p. 93 (homework for Friday)
Check answers after 10 min
Slide 19 - Tekstslide
relative pronoun
verwijst naar
voorbeeld
who
mensen
she's the girl who helped me
which
dingen/dieren
this is the bike which I bought yesterday
that
mens/dier in zinsdeel waar geen komma voor staat
she's the girl that helped me
whose
bezit
this is the boy whose wallet was stolen
whom
persoon na voorzetsel
this is the man to whom I spoke
Slide 20 - Tekstslide
That i.p.v. who/which : alleen als er geen komma voor dat zinsdeel staat!