Aan elkaar of los en bijv.nw.

Wat gaan we doen deze les?
  1. Aan elkaar of los (uitleg + oefenen)
  2. Bijvoeglijk naamwoord (uitleg + oefenen)
...zelfstandig werken in het boek

Aan het einde van de les:
  • schrijf je woorden juist: aan elkaar of los;
  • spel je bijvoeglijke naamwoorden juist.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen deze les?
  1. Aan elkaar of los (uitleg + oefenen)
  2. Bijvoeglijk naamwoord (uitleg + oefenen)
...zelfstandig werken in het boek

Aan het einde van de les:
  • schrijf je woorden juist: aan elkaar of los;
  • spel je bijvoeglijke naamwoorden juist.

Slide 1 - Tekstslide

Woorden die je aan elkaar schrijft:
  • Samenstellingen van twee of meer woorden
    eindexamen, werkplaatschef, langetermijnplanning
  • Woorden met er-, hier-, daar- en waar- plus een voorzetsel
    erop, hierin, daarbij, waarvan
  • Werkwoorden die beginnen met voorzetsels
    binnenlaten, opmerken, uitgevonden 

Slide 2 - Tekstslide

Je zet een koppelteken tussen twee woorden als:
  • het woord begint met de voorvoegsels niet-, non-, oud-, ex- 
    niet-rokers, non-actief, oud-bondscoach, ex-vriend
  • de uitspraak anders onduidelijk is
    auto-onderdelen, toe-eigenen
  • een deel van de samenstelling bestaat uit letters, cijfers of tekens
    mbo-opleiding, 18-jarige, 3D-printer, €-teken
  • het een samengestelde aardrijkskundige naam of afleiding is
    Noord-Amerika, Oost-Europese

Slide 3 - Tekstslide

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

De post bezorger komt elke dag om precies dezelfde tijd.

Slide 4 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

De ex aanvoerder van het voetbalteam zit nog elke wedstrijd in het publiek.

Slide 5 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

Ik wil later werken in de keuken van een vijf sterrenhotel.

Slide 6 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

Sherida, kun jij de sproei installatie uitzetten?

Slide 7 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

Normaal gesproken is de achter deur niet afgesloten.

Slide 8 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

Worden mijn gewerkte uren elke week ingevoerd door de leiding gevende?

Slide 9 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf de woorden goed.

Vanmiddag brengt de milieu inspecteur een bezoek aan ons filiaal in Zuid Holland.

Slide 10 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

Marcella heeft een bijbaan op de klanten service van een groot bedrijf.

Slide 11 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

Die organisatie zoekt een commercieel medewerker voor de binnen dienst.

Slide 12 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

Dat bedrijf werkt het liefst met mbo stagiaires die graag de handen uit de mouwen steken.

Slide 13 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf de woorden goed.

Die 3D printer hebben we gekregen van een oud medewerker.

Slide 14 - Open vraag

Welke woorden moeten aan elkaar? Schrijf het woord goed.

Voorkom dat je op een zee egel stapt door niet met blote voeten in het water te gaan.

Slide 15 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
Bij een zelfstandig naamwoord kan een bijvoeglijk naamwoord horen. De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte en een lange vorm.





Gebruik de korte vorm:
  • als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat;
  • bij het-woorden waar je een voor zet.



modern
het kapsel is modern
het moderne kapsel
kapot
de uitlaat is kapot
de kapotte uitlaat
duur
het cadeau is duur
het dure cadeau
waardeloos
de uitzending is waardeloos
de waardeloze uitzending
gaaf
het gebit is gaaf
het gave gebit

Slide 16 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt waarvan iets gemaakt is.

Veel stoffen eindigen op -en:
een houten snijplank, het ijzeren hek
Moderne stoffen krijgen meestal geen -en:
een polyester sportbroek, een nylon panty

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Werkwoorden kun je ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken. Ook dan schrijf je het bijvoeglijk naamwoord zo kort en eenvoudig mogelijk:

aankleden
de aangeklede, patiënt, een aangeklede patiënt
redden
het geredde hert, een gered hert
springen
de gesprongen waterleiding, een gesprongen waterleiding
glimmen
het glimmende kettinkje, een glimmend kettinkje

Slide 18 - Tekstslide

Woon jij in dat ............... gebouw in het centrum?
A
hoog
B
hoge

Slide 19 - Quizvraag

Koningsdag is een ............... feestdag in Nederland.
A
nationaal
B
nationale

Slide 20 - Quizvraag

Vanochtend kreeg mijn collega een ............... bericht.
A
vervelend
B
vervelende

Slide 21 - Quizvraag

Mensen met ............... haar hebben zo'n 150.000 haren op hun hoofd.
A
blond
B
blonde

Slide 22 - Quizvraag

Lust je misschien een ............... gebakje?
A
lekker
B
lekkere

Slide 23 - Quizvraag

Dat ............... café aan de haven zoekt nog personeel.
A
klein
B
kleine

Slide 24 - Quizvraag

De directeur nam een ............... besluit over de contracten.
A
belangrijk
B
belangrijke

Slide 25 - Quizvraag

Shiva maakte voor ons een ............... gerecht.
A
Indiaas
B
Indiase

Slide 26 - Quizvraag

Mijn tante vroeg een ............... (hout) bijzettafeltje voor haar verjaardag.

Slide 27 - Open vraag

Mijn broertje liet de ............... (glas) waxinelichthouders vallen.

Slide 28 - Open vraag

Eiersalade maak je met ............... (koken) eieren.

Slide 29 - Open vraag

Worden bij dat gerecht ook ............... (roosteren) groenten geserveerd?

Slide 30 - Open vraag

............... (kopen) artikelen mogen altijd geruild worden.

Slide 31 - Open vraag

In je outbox staan alle ............... (verzenden) mailtjes.

Slide 32 - Open vraag

Op ............... (vergroten) foto's zie je vaak duidelijk de pixels.

Slide 33 - Open vraag

Het ............... (besteden) bedrag kan bij de administratie gedeclareerd worden.

Slide 34 - Open vraag

Zelfstandig aan het werk
Aan elkaar of los (2.3) en bijvoeglijk naamwoord (2.4)
Blz. 162 t/m 168

Slide 35 - Tekstslide

Aan het einde van de les:
  • schrijf je woorden juist: aan elkaar of los;
  • spel je bijvoeglijke naamwoorden juist.

Slide 36 - Tekstslide