Les 3: leestekens

Les 3: leestekens
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les 3: leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les weet je wanneer je welke leestekens toepast. 

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
- Huiswerk bespreken: Opdr. 367, 368 & 392, 393
- Leestekens
- (Klaar? 31 1 en 312)
 

Slide 3 - Tekstslide

uhm dat weet ik niet zeker
A
Uhm, dat weet ik niet zeker.
B
Uhm dat weet ik niet zeker.
C
Uhm, dat weet ik niet zeker?
D
Uhm ... dat weet ik niet zeker.

Slide 4 - Quizvraag

als de kat van huis is dansen de muizen op tafel

Slide 5 - Open vraag

oma kunt u mij de stroop aangeven
A
Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
B
Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
C
Oma, kunt u mij de stroop aangeven.
D
Oma, kunt u mij de stroop aangeven?

Slide 6 - Quizvraag

Dubbele punt
*Als aankondiging van een opsomming: De volgende partijen stemden voor de motie: VVD, D66, CDA & CU.
*Als aankondiging van een citaat: De professor zegt: "Het coronavirus is erg besmettelijk."
*Bij een uitleg: Ik ben er gisteren niet aan toegekomen: ik had bezoek.

Slide 7 - Tekstslide

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 8 - Quizvraag

Schrijf nu een zin op met:
- een dubbele punt erin
(denk ook om hoofdletters en punten)

Slide 9 - Open vraag

Komma
*Bij opsommingen: Als ontbijt at ik een boterham, een ei en een appel.
*Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden: een vrolijke, Hollandse dame
*Tussen twee persoonsvormen: Toen ik gisteren naar huis liep, kwam ik een hond tegen.
*Bij een aanspreking of een tussenwerpsel:
-Petertje, zit je nou alweer op YouTube?
-Nou, die is kapot.
*Voor een voegwoord: Ik was te laat in de les, doordat ik in de file stond.

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf nu een zin op met:
- twee PV's naast elkaar
(denk ook om hoofdletters en punten)

Slide 11 - Open vraag

Aanhalingstekens
  • bij een citaat : 
  • Li­anne verzocht: ‘Wil iedereen zijn mo­biel uitz­etten?’
  • als je een woord iron­isch bedoelt
  • Echt ‘knap’ dat je een twee hebt.
  • als het om het woord of de groep woorden zelf gaat:
  • ‘Fa­ci­liter­en’ betek­ent: iets mo­gelijk maken.

Slide 12 - Tekstslide

de student riep uit ik heb geen zin meer in deze rotles

Slide 13 - Open vraag

Schrijf nu een zin op met:
- een citaat erin
(denk ook om hoofdletters en punten)

Slide 14 - Open vraag

Welke leestekens zijn er?
punt
.
Om de zin af te sluiten, bij sommige afkortingen
komma
,
In opsommingen, tussen twee pv's, voor en/of na een aanspreking/tussenwerpsel, tussen hoofd- en bijzin
vraagteken
?
Na een vraag
Uitroepteken
!
Na een bevel, na een uitroep.
Dubbele punt
:
Na een aankondiging van een opsomming, of citaat, voor een uitleg.
puntkomma
;
de ; verbindt hoofdzinnen aan elkaar die bij elkaar horen.
aanhalingstekens
'...'
Bij een citaat, als je een woord ironisch bedoelt, als het om een woord of de groep woorden zelf gaat.

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk
Opdr. 311 & 312 

Slide 16 - Tekstslide