2.2 Werkwoordspelling vt

Nederlands


Werkwoordspelling 
verleden tijd 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederlands


Werkwoordspelling 
verleden tijd 

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les:

Opfrissen voorkennis van werkwoorden v.t. (verleden tijd)
Oefenen met werkwoordspelling in de t.t.


Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je van werkwoordspelling verleden tijd?

Slide 3 - Woordweb

persoonsvorm verleden tijd  
sterke werkwoorden
veranderen van klank
zwakke werkwoorden
enkelvoud
meervoud  
Er zijn geen regels voor het vervoegen van sterke werkwoorden. 
Je moet ze onthouden. 
lopen - liepen 
slapen - sliepen 
geven - gaven 

+te
+de
+ten
+den
In de verleden tijd gebruik je het 't ex-kofschip 
om zeker te weten of je +te of +de moet schrijven. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Quiz

Slide 7 - Tekstslide

Let op.......
je gebruikt alleen werkwoorden in de verleden tijd! 

Slide 8 - Tekstslide

Maria .......... (fietsen) gisteren naar school.
A
fietst
B
fietste
C
fietsten
D
fietstte

Slide 9 - Quizvraag

De kinderen.......... (fietsen) gisteren samen naar de bakker.
A
fietst
B
fietste
C
fietsten
D
fietstte

Slide 10 - Quizvraag

Hij .... (beantwoorden) de telefoon niet, hoe vaak ik hem ook belde.
A
beantwoordt
B
beantwoorde
C
beantwoordde
D
beantwoorden

Slide 11 - Quizvraag

Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 12 - Quizvraag

Sterk of zwak?

WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Zwakke werkwoorden hebben een klankverandering in de verleden tijd
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag