Taal Thema 5 herhalen

Woohooooo
Tijd voor een nieuwe taalles, yes!
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woohooooo
Tijd voor een nieuwe taalles, yes!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  1. De doelen van Thema 5 herhalen op lessonup.app
  2. Zelf aan de slag met de doelen op joinmyquiz.com
  3. Antwoorden bespreken met elkaar

Slide 2 - Tekstslide

Weet je het nog? Welke doelen heb je geleerd in Thema 5?

Slide 3 - Woordweb

Doel 1
Ik kan een voegwoord vinden in de zin.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld
1. Ik herhaal de doelen.
2. De toets komt eraan.
OMDAT

Ik herhaal de doelen, omdat de toets eraan komt.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het voegwoord?
Mijn vriend bleef altijd van mijn tikkels af, want hij heeft een hekel aan harde snoepjes.
A
Vriend
B
tikkels
C
want
D
een

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?
Nu moet ik mijn tikkels verstoppen of hij eet ze allemaal op.
A
hij
B
eet
C
op
D
of

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in onderstaande zin?
"Kijk eerst goed, voordat je begint te strepen."

Slide 8 - Open vraag

Wat is het voegwoord in onderstaande zin?
"We gaan net zo lang door, totdat iedereen het snapt"

Slide 9 - Open vraag

Verbind de volgende zinnen met het voegwoord:

Zij hebben de band opgepompt. Zij stappen op de fiets.


  voordat

Slide 10 - Open vraag

Doel 2
Ik kan de persoonsvorm correct schrijven als er JE achter staat.

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm: een werkwoord dat een activiteit uitdrukt. Zoals: Fietsen, lopen en zwemmen

Onderwerp: een mens, dier of ding dat de activiteit uitvoert. Zoals: Ik, wij, Eva en Bas

Ik fiets vandaag naar school.
Eva en Bas lopen naar school.
Wij werken nu thuis en niet op school.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Henk loopt over straat met een stuk kaas.
A
Henk
B
loopt
C
straat
D
kaas

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
De juf vertelt over taal.
A
De juf
B
vertelt
C
over
D
taal

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Jij snapt het al bijna.
A
Jij
B
snapt
C
het
D
al bijna

Slide 15 - Quizvraag

REGEL
Als 'je' achter de PV staat, dan schrijf je de stam.
doen                Je doet raar  <-> Wat doe je raar.
                          
spelen             Je speelt bij mij <-> Speel je bij mij?

werken            Je werkt hard. <-> Werk je hard?
MAAR
werken             Je vriendin werkt hard. 
                         Werkt je vriendin hard?




Slide 16 - Tekstslide

Is "je" het onderwerp in de zin? ja/nee
"Heb je wel eens gehoord van een windmolenpark?"

Slide 17 - Open vraag

Is "je" het onderwerp in de zin? ja/nee
"Wist je dat windmolens stroom opwekken?"

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Staat je computer elke dag aan?
A
je
B
je computer

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Vandaag kwam je met de fiets naar school.
A
je
B
de fiets

Slide 20 - Quizvraag

Is JE het onderwerp van de zin?

Hebben je ouders er weleens wat van gezegd?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Doel 3
Ik kan het gezegde vinden in de zin.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Wat is het gezegde?
'Peter heeft gisteren een brief ontvangen.'

A
heeft
B
heeft ontvangen
C
ontvangen
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het gezegde?

Ik heb vandaag gelopen.
A
Ik
B
heb
C
gelopen
D
heb gelopen

Slide 26 - Quizvraag

Ze hebben de spreekbeurt samen bedacht.
A
hebben spreekbeurt
B
Samen
C
Hebben bedacht
D
hebben

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het gezegde?

Slide 28 - Open vraag

Wat is het gezegde?

Slide 29 - Open vraag

Luca moet nog afbeeldingen zoeken.
A
Luca
B
Afbeeldingen
C
nog zoeken
D
moet zoeken

Slide 30 - Quizvraag

Hebben je ouders er wel eens wat van gezegd?
A
Hebben
B
Je ouders
C
Hebben gezegd
D
wat

Slide 31 - Quizvraag

Doel 4
Ik weet wat een samengesteld werkwoord is en kan dit toepassen.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide


uitlachen

hardlopen

uitdelen


Ik lach hem uit

Ik loop vaak hard.

Ik deel graag chips uit.

Slide 34 - Tekstslide

Welk samengesteld werkwoord kan je maken in deze zin?
Tim bergt zijn etui op.
A
etuibergen
B
bergt op
C
opbergen

Slide 35 - Quizvraag

Welk werkwoord is een samengesteld werkwoord?
A
spellen
B
voorspellen
C
fantaseren
D
lachen

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het samengestelde werkwoord?

geeft + les =

Slide 37 - Open vraag

Wat is het samengestelde werkwoord?

gaat + weg =

Slide 38 - Open vraag

Daar eet hij zijn broodje op.
Wat is het samengestelde werkwoord?

Slide 39 - Open vraag

Vul het samengestelde werkwoord in.
Zij doet de deur voor ons open.

Slide 40 - Open vraag

Dan is het nu tijd om te oefenen!
Luister naar de uitleg

Slide 41 - Tekstslide