VWO 3 2024-01-17 H6 paragraaf 1 deel 3 + par 2 deel 1
Welkom
Ga rustig zitten!
Pak je pen, schrift, boek en rekenmachine erbij.
Als het stil is kunnen we beginnen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Ga rustig zitten!
Pak je pen, schrift, boek en rekenmachine erbij.
Als het stil is kunnen we beginnen
Slide 1 - Tekstslide
Programma van vandaag
Uitleg
Gemaakte huiswerk, bespreken opdracht 4 en 5
Aan de slag met huiswerk
Quiz
Slide 2 - Tekstslide
Uitleg
Je luistert en maakt aantekeningen in stilte
Heb je vragen, steek dan je vinger op!
Slide 3 - Tekstslide
Welvaart
Welvaart:
de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien
Dus hoe meer behoeften je kunt vervullen, hoe meer welvaart je hebt.
De welvaart van iemand is laag als weinig van zijn behoeften worden vervuld (ook als die persoon erg rijk is).
Welvaart van iemand is hoog als bijna al zijn behoeften worden vervuld (ook als die persoon weinig bezittingen heeft).
Slide 4 - Tekstslide
Verschil Welvaart en Welzijn
Welvaart = de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien. Dat kan voor iedereen anders zijn.
Welzijn= de mate waarin je je gelukkig voelt
Slide 5 - Tekstslide
Productie en consumptie kunnen externe effecten hebben.
Een externe effect is een onbedoelde bijwerking van productie of consumptie die de welvaart van een ander dan de veroorzaker beïnvloedt.
Bij een positief extern effect neemt de welvaart van de externe partij toe.
Bij een negatief extern effect daalt de welvaart van de externe partij.
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeelden externe effecten
negatief extern effect is ‘milieuvervuiling bij productie’. Door de milieuvervuiling van een producent daalt de welvaart van anderen.
negatief extern effect is het vandalisme rond voetbalwedstrijden. De kosten van politie, de kosten van het opruimen van rommel en de schade die ontstaat zijn allemaal niet in prijs van de kaartjes meegenomen.
Het meeluisteren naar de muziek van je buren als je in de tuin zit kan zowel positief als negatief zijn. Als je het rotmuziek vindt is het negatief. Het wordt echter een positief extern effect als je het leuke muziek vindt.
Slide 7 - Tekstslide
Je gaat 1 minuut in stilte zelfstandig nadenken over voorbeelden van positieve en negatieve externe effecten van een muziekfestival.
Na 1 minuut overleg je (ook weer 1 minuut) met degene die naast je zit
Dus niet degene die voor of achter je zit!
timer
2:00
Slide 8 - Tekstslide
De overheid grijpt in
Om negatieve externe effecten te beperken, grijpt de overheid in, door:
- Accijns - Subsidie
- Belasting (ontvang je van de overheid)
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Slide 11 - Video
Collectieve sector
Slide 12 - Tekstslide
Collectieve sector zorgt:
de productie van de overheid
de sociale zekerheid
toepassing: solidariteitsbeginsel.
Collectieve sector wordt betaald van:
belastinggeld
sociale premies
Slide 13 - Tekstslide
Lagere overheden
Provincie
Gemeente
Waterschap
Slide 14 - Tekstslide
Gemaakte huiswerk,
bespreken opdracht 4 en 5
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht 4a
Bij P = 20 ligt het evenwicht tussen vraag en aanbod. Daar kruisen de vraag- en aanbodlijn elkaar.
Slide 16 - Tekstslide
Opdracht 4b
Bij P = 20 is het aantal DVD's 3.000. Dus 3.000 consumenten.
Slide 17 - Tekstslide
Opdracht 4c
Bij P = 40 is het aantal DVD's 2.000. Dus 2.000 consumenten.
Slide 18 - Tekstslide
Opdracht 4d
Het aantal consumenten is 2.000.
Wat ze besparen is € 40 - € 20 per consument.
In totaal 2.000 * € 20 = € 40.000
Slide 19 - Tekstslide
Opdracht 4e
Bij P = 60 is het aantal DVD's 1.000. Dus 1.000 consumenten.
Slide 20 - Tekstslide
Opdracht 4f
Veel consumenten hadden een veel hogere prijs willen betalen.
Ze profiteren van de ruil van € 20 in ruil voor de dvd.
Slide 21 - Tekstslide
Opdracht 5a
Bij P = 60 is het aantal DVD's 1.000. Dus 1.000 consumenten.
Slide 22 - Tekstslide
Opdracht 5b
De prijs is veel hoger.
Er zijn maar weinig consumenten die een hogere prijs hadden willen betalen. Veel consumenten haken af, omdat ze deze prijs niet willen betalen.
Slide 23 - Tekstslide
Opdracht 5c
De welvaart van de consument is gedaald.
Consumenten kunnen minder producten kopen.
Slide 24 - Tekstslide
Opdracht 5d
Bijvoorbeeld: bij P = 40 is het aanbod ongeveer 800. Deze 800 (van de 1.000) stuks worden dus ook bij een lagere prijs aangeboden.
De aanbieders van deze 800 stuks profiteren nu dus van de hogere prijs van € 60.
Deze aanbieders hadden het product ook tegen € 40 willen verkopen, dat is een voordeel van € 20.
Slide 25 - Tekstslide
Huiswerk voor de volgende keer .
Je gaat huiswerk maken in de les!
Wat
Lezen: Hfdst. 6 Par 2. blz. 183 -185,
maken: opdrachten 6 t/m 9.
Lezen: Hfdst. 6 Par 3, Blz. 186 en 187,
Maken: opdrachten 1 t/m 5
Hoe?
1. De eerste 10 minuten ga je in stilte en zelfstandig de opdrachten maken.
2. Na 10 minuten kun je overleggen met degene die naast je zit.
Tijd?
tot ongeveer vijf minuten over 9.
Hulp?
Kijk in het boek, vraag je buurman of buurvrouw of steek je vinger op.
Je praat dan zachtjes.
Opbrengst?
Je oefent met de lesstof van hoofdstuk 6.
Ben je eerder klaar?
Dan ga je zachtjes aan het werk voor een ander vak.
timer
10:00
Slide 26 - Tekstslide
Quiz
Je maakt de vragen zelfstandig,
zonder overleg met andere leerlingen!
Slide 27 - Tekstslide
Een extern effect betekent dat
A
Iemand last heeft van geluidsoverlast
B
Iemand een lelijk uitzicht heeft
C
Iemand een effect ervaart zonder er voor te hebben betaald
D
Iemand een effect ervaart door er voor te betalen
Slide 28 - Quizvraag
Negatieve externe effecten .....
A
zijn slecht voor het milieu
B
leiden tot stijging maatschappelijke kosten
C
zorgen voor daling producentensurplus
D
verhogen welvaart
Slide 29 - Quizvraag
Externe effecten zijn altijd negatief
A
Juist
B
Onjuist
Slide 30 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van een extern effect?
A
Rommel na het concert in de ZiggoDome
B
Bouw van een nieuw stadsplein waar mensen lekker kunnen zitten
C
Rommel na een wedstrijd van FCT buiten het stadion
D
Uitstoot van de fabriek van Tata-steel
Slide 31 - Quizvraag
Is een school onderdeel van de collectieve sector
A
ja
B
nee
Slide 32 - Quizvraag
Wie betaalt mee aan de collectieve sector?
A
niet betlastingbetalers
B
Belastingbetalers
Slide 33 - Quizvraag
Dijken horen bij de collectieve sector
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quizvraag
Welke overheid behoort niet tot de lagere overheid?
A
het Rijk
B
de provincies
C
de gemeente
Slide 35 - Quizvraag
Hoe noem je de belasting die de overheid heft om negatieve externe effecten te beperken?
A
BTW
B
Inkomensbelasting
C
Accijns
D
Vermogensbelasting
Slide 36 - Quizvraag
Welke overheid behoort niet tot de lagere overheid?
A
het Rijk
B
de provincies
C
de gemeenten
D
de waterschappen
Slide 37 - Quizvraag
Wat wil de overheid bereiken als zij door een ingreep in de markt de aanbodlijn van B naar A wil laten verschuiven?
A
Het beperken van externe effecten
B
het stimuleren van externe effecten
Slide 38 - Quizvraag
In de volgende les wil ik graag: uitleg over / opgaven maken over...