In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
T4 Zouten (paragraaf 5.1) deel 1
Slide 1 - Tekstslide
"Starter for ten"
Pak je schrift en los de volgende vragen op.
Noteer de reactievergelijking van de ontleding van Aluminiumoxide (Al2O3).
Wat is de definitie van een ontleding.
Wat is de formule van de stof (het gas) zuurstof
Slide 2 - Tekstslide
Starter for Ten vraag 2
Slide 3 - Open vraag
Starter for Ten vraag 3
Slide 4 - Open vraag
Starter for Ten vraag 1
Slide 5 - Open vraag
Kennenlijst
Wat is een zout.
Wat is het verschil tussen een ionaire stof en een moleculaire stof
De triviale namen van enkele zouten (Binas 42)
Slide 6 - Tekstslide
Kunnenlijst
Slide 7 - Tekstslide
Wat is een zout
Een zout is een verbinding tussen een metaal en een niet metaal.
Gebruik dit zinnetje altijd als je moet omschrijven of een stof wel of geen zout is.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is een zout
In de natuur kom je veel zouten tegen.
De naam van een zout bestaat altijd uit twee delen.
1- Het metaal (niets aan veranderen)
2-Het nietmetaal. Deze heeft wel een andere uitgang
Slide 9 - Tekstslide
Wat is een zout
namen van nietmetalen:
Verbinding met zuurstof = oxide
Verbinding met chloor = chloride
Verbinding met fluor = fluoride
Verbinding met zwavel = sulfide
Verbinding met broom = bromide
Verbinding met jood = jodide
Slide 10 - Tekstslide
Wat is een zout
Speciale zouten:
Alle oxides van metalen worden ook roest genoemd en ontstaan bij een verbranding (roesten) van het metaal.
Zouten kunnen een hoge pH waarde hebben, deze zouten noemen we basische zouten (Hydroxide, oxide en carbonaat )
Slide 11 - Tekstslide
Wat is een zout
De formule van een zout maak je met de kruisregel.
Je zoekt de lading op van het positieve deeltje
staat er een romeinscijfer in de naam, dan is dat de lading van het metaal.
kijk in tabel 35 (eerste kolom)
kijk in tabel 34 (groep 1 = 1+, groep 2 = 2+, groep 13 = 3+)
Slide 12 - Tekstslide
Wat is een zout
De formule van een zout maak je met de kruisregel.
Je zoekt de lading op van het negatieve deeltje
Kijk in tabel 35 (bovenste rij)
Kijk in tabel 34 (groep 17 = 1-, groep 16 = 2-, groep 15 = 3-)
Zet de twee ionen op een kladblaadje naast elkaar. Eerst het metaal en daarachter het nietmetaal
Slide 13 - Tekstslide
Wat is een zout
De formule van een zout maak je met de kruisregel.
Schrijf het gelat van de positieve lading achter het nietmetaal (iets onder de regel).
Schrijf het getal van de negatieve lading achter het metaal (iets onder de regel).
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een ionaire stof en een moleculaire stof
Alle zouten hebben een ionbinding, dit houdt in dat het positieve metaal ion trekt aan het negatieve niet metaal ion.
De aantrekkingskracht tussen de ionen noemen we een binding. Omdat deze binding wordt veroorzaakt door ionaire aantrekkingskracht noemen we de binding een ion-binding.
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een ionaire stof en een moleculaire stof
Ionaire stof: Stof die opgebouwd is uit een metaal ion en een nietmetaal ion. (woord stof kun je vervangen door het woord binding)
moleculaire stof: Stof die opgebouwd is uit nietmetaal atomen.
Slide 16 - Tekstslide
De triviale namen van enkele zouten (Binas 42)
In je Binas tabel 42 staan triviale namen en wetenschappelijke namen van enkele scheikundige stoffen.
Triviale namen zijn namen die je thuis of in het dagelijkse leven gebruikt, die zijn scheikundig niet altijd correct, maar wel bij jullie bekend.
De wetenschappelijke naam zegt iets over de samenstelling van de stof (dus de formule), de triviale naam niet. Daarom is het handig om de wetenschappelijke naam te kennen.
Slide 17 - Tekstslide
De triviale namen van enkele zouten (Binas 42)
Voorbeelden die vaak gebruikt worden:
Keukenzout = Natriumchloride = NaCl
Gips = Calcium sulfaat = CaSO4
Kalkwater = oplossing van calciumhydroxide Ca(OH)2
Slide 18 - Tekstslide
Quizvragen
Neem je telefoon (of je laptop) er bij.
Ga naar lesson-up (leerling) en type de code in.
gebruik je eigen naam.
Let op per vraag heb je 10 seconde de tijd dus moet je snel reageren.
Slide 19 - Tekstslide
Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een nietmetaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee nietmetalen
Slide 20 - Quizvraag
Gebruik je BINAS. Wat is de lading van het chloride ion
A
1-
B
2-
C
3-
D
0
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de naam van een zout waarin zwavel het nietmetaal is
A
.......zwavel
B
......oxide
C
.......sulfide
D
.......sulfaat
Slide 22 - Quizvraag
Gebruik je BINAS Wat is de lading van het aluminium ion
A
0
B
1+
C
2+
D
3+
Slide 23 - Quizvraag
Gebruik je Binas. Wat is de rationele (wetenschappelijke) naam van kalksteen
A
kalium carbonaat
B
calcium carbonaat
C
calcium oxide
D
kalium oxide
Slide 24 - Quizvraag
Gebruik je BINAS wat is de rationele naam (wetenschappelijke naam) van ongebluste kalk
A
kalium carbonaat
B
calcium carbonaat
C
calcium oxide
D
kalium oxide
Slide 25 - Quizvraag
Gebruik je BINAS wat is de rationele naam (wetenschappelijke naam) van salpeter
A
kalium nitraat
B
kalium nitriet
C
kalium sulfaat
D
kalium fosfaat
Slide 26 - Quizvraag
Gebruik je BINAS. Wat is de lading van zilver en van chloor:
A
Ag = 2+
Cl = 2-
B
Ag = 1 +
Cl = 2-
C
Ag = 2+
Cl = 1-
D
Ag = 1+
Cl = 1-
Slide 27 - Quizvraag
Gebruik je BINAS. Wat wordt de formule van zilver-chloride.
A
Ag2O
B
AgO2
C
AgO
Slide 28 - Quizvraag
Je hebt twee oxides: Koolstof-di-oxide en koper-oxide. Welke bewering is waar?
A
Beide stoffen hebben een moleculaire binding
B
Beide stoffen hebben een ionaire binding
C
Koolstof-di-oxide heeft een moleculaire binding en koper-oxide een ionaire binding
D
Koolstof-di-oxide heeft een ionaire binding en koper-oxide een moleculaire binding