25/3 LnH grammatica en beeldspraak

Welkom LnH!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom LnH!

Slide 1 - Tekstslide

Dagopening 

Slide 2 - Tekstslide

Onverschilligheid is altijd de vriend van de vijand. 
De dader heeft er voordeel van. Nooit zijn slachtoffer.

Slide 3 - Tekstslide

Jij weet het nu.
Vergeet het niet.
Wees verschillig!

Slide 4 - Tekstslide

Planning 
  • stillezen + woordenschat 
  • ob: opdrachten nakijken ow.
  • bb: nakijken Kern blz. 85 opdr. 10
  • opdrachten maken
  • opdracht bibliotheek
  •  nieuwsquiz week 12

Slide 5 - Tekstslide

stillezen
  • Schrijf moeilijke woorden op in je schrift en op het blaadje
  • 2 aparte woordenlijsten
timer
15:00

Slide 6 - Tekstslide

 Kern + grammatica
  • bb: nakijken Kern blz. 85 opdracht 10
  • lezen blz.86, maken blz. 87/88 opdracht 1 en 3
  • lezen blz. 88, maken opdracht 6 (en 10)
  • ob: grammatica ow oefeningen bespreken + maken

Slide 7 - Tekstslide

grammatica zinsdelen
  • persoonsvorm
  • zinsdelen
  • onderwerp
  • werkwoordelijk gezegde
  • lijdend voorwerp

Slide 8 - Tekstslide

persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm vind je door het volgende te doen:
  1. Tijdproef: Verander de tijd in de zin (tegenwoordig of verleden). Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Voorbeeld: Jan gaat naar school ->Jan ging naar school. ging=pv
  2. (Vraagproef: Bij een enkelvoudige zin (zin met maar 1 persoonsvorm), kun je ook een vraagzin maken. De persoonsvorm komt dan voorop te staan ) 

Slide 9 - Tekstslide

Zinsdelen 
1. Zoek de persoonsvorm en zet er streepjes naast
De leerling / zoekt / vandaag de zinsdelen
2. Alles dat voor de persoonsvorm staat is een zinsdeel
De leerling / zoekt / vandaag de zinsdelen
3. Probeer de rest voor de persoonsvorm te plaatsen door de zin te veranderen:
- Vandaag / zoekt / de leerling / de zinsdelen
- De zinsdelen / zoekt / de leerling / vandaag

Slide 10 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde(wg)
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel dat bestaat uit alle werkwoorden in de zin. 
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • (Als er voor het werkwoord in de zin een voorzetsel staat (te, aan het, om te) dan horen die woorden ook bij het wg. Voorbeeld: Hij is aan het schrijven. wg=is aan het schrijven)


Slide 11 - Tekstslide

het onderwerp (ow)
  • Je kunt het onderwerp vinden door de vraag te stellen:
  • Wie of wat +  werkwoordelijk gezegde?
  • Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
  • Isa is gisteren tot 11:30 uur naar school geweest.
  • Wie is geweest?
  • Antwoord: Isa
  • Het onderwerp staat vaak voor of achter de persoonsvorm.

Slide 12 - Tekstslide

nakijken en maken opdrachten stencil
  • Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Onderstreep deze in de oefeningen.
  • Je kunt het onderwerp vinden door de vraag te stellen:
  • Wie of wat +  werkwoordelijk gezegde?
  • Noteer het onderwerp achter de zinnen.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht bibliotheek bb
1. Ga naar de website Lezen voor je lijst/15-18 jaar. Doe eerst de niveautest. Kies een (of 2) boek(en) uit die je van die lijst wilt lezen (niveau 1 of 2) en leen die boeken donderdag bij de bibliotheek. Neem die de volgende les mee.
2. Zoek in de bibliotheek de kast waar poëzie staat. Leen een poëziebundel die jou aanspreekt. Zoek een gedicht op en neem dit de volgende les mee.



Slide 14 - Tekstslide

Opdracht bibliotheek ob
1. Ga naar de website Lezen voor je lijst 12-15 jaar. Doe eerst de niveautest. Kies een boek van de lijst en kies een eigen boek dat je zou willen lezen.
2. Maak (in tweetal) de opdracht van het stencil die bij de krant hoort.

Slide 15 - Tekstslide

Beeldspraak Kern blz. 82
Er zijn twee soorten beeldspraak: metaforen en metonymia.
Metaforen zijn vergelijkingen waarbij de werkelijkheid met een beeld wordt vergeleken. Er zijn 4 vormen:
1. vergelijking met verbindingswoord (van, alsof, als, koppelwerkwoord) 
2. metafoor: alleen het beeld wordt genoemd bv. Geert Wilders zet zijn plannen in de ijskast.

Slide 16 - Tekstslide

maken en oefenen
  • maken blz. 83 opdracht 1 en 2 en 10
  • online oefenen: Cambiumned. Stijlfiguren, vergelijkingen opdracht 3 en 5 

Slide 17 - Tekstslide

Jeugdjournaal kijken 

Slide 18 - Tekstslide

Nieuwsquiz

Slide 19 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (lv)
Het lv lijdt onder het onderwerp. (heeft geen invloed wat er met hem/haar/iets gebeurt)
Voorbeeld: Het meisje slaat de jongen.

Je stelt de vraag: wie of wat + wg+ ow? Het antwoord is het lv.  In een zin met een ng kan geen lv staan, omdat dat stukje al bij het ng hoort.

Slide 20 - Tekstslide