th1c helden grammatica 26 maart

th1c  26 maart
Pak je
  • leesboek
  • lesboek
  • pen
  • agenda
  • schrift
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

th1c  26 maart
Pak je
  • leesboek
  • lesboek
  • pen
  • agenda
  • schrift

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stil Lezen
timer
10:00
 boek lezen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

open en gesloten vragen, blz. 183
  • gesloten vragen: maar één antwoord mogelijk, vaak 'ja' of 'nee'.

  • open vragen: vaak een uitgebreider antwoord, beginnen vaak met 'hoe', 'waarom', 'wat'.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

blz. 84, opdracht 3
  • lees aandachtig de vragen
    (bij vraag 1a staan de steekwoorden al. Steekwoorden=belangrijkste woorden/onderwerpen)

  • daarna bekijken we het filmpje

  • daarna beantwoord je de vragen. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

grammatica: ontleden zinsdelen
  1. Zoek de persoonsvorm (pv) = werkwoord dat verandert bij wijziging van getal (mv-ev) of tijd (tt-vt)
  2. Verdeel de zin in zinsdelen (alles voor de pv= 1 zinsdeel), husselen: alle woorden die voor de pv kunnen = zinsdeel
  3.  Zoek het onderwerp:  wie (of wat) + pv?
  4. Zoek het werkwoordelijk gezegde (wg): alle werkwoorden in de zin
    Let op scheidbare werkwoorden: 
    Ik ruim de kamer vandaag op - opruimen = 1 werkwoord, dus 'op' = wg
  5. Zoek het lijdend voorwerp (lv): wie (of wat) + wg + ow?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Alle leerlingen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
Alle leerlingen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm:
Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
A
Door een vraagzin te maken
B
Door zo maar wat strepen te zetten
C
Door stukjes voor de pv te zetten
D
Zinsdelen? Nooit van gehoord

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Zijn zakgeld / geeft / Robert / altijd / veel te snel / uit.
B
Zijn / zakgeld / geeft / Robert / altijd / veel te snel / uit.
C
Zijn zakgeld / geeft / Robert / altijd veel te snel / uit.
D
Zijn zakgeld / geeft / Robert / altijd / veel te snel uit.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verdeling in zinsdelen is goed?
A
Vanmorgen heb / ik / de wekker / gehoord.
B
Vanmorgen / heb / ik de wekker / gehoord.
C
Vanmorgen / heb / ik / de wekker / gehoord.
D
Vanmorgen / heb / ik de wekker gehoord.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoordelijk gezegde is ...
A
alle ww in de zin, behalve de pv
B
alle ww in de zin, dus ook de pv
C
een uitdrukking
D
het voltooid deelwoord

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij steekt een lucifer aan.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
steekt
B
hij steekt
C
steekt aan
D
steekt lucifer

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp?
A
Wie / Wat + wg
B
Wie / Waar + onderwerp
C
Wie / Wat + persoonsvorm
D
Wie / Wanneer + persoonsvorm

Slide 14 - Quizvraag

Het onderwerp: Wie of wat + persoonsvorm

Dit is in de grammatica lessen aan de orde geweest. Het maakt dat leerlingen gaan zien of zinnen in het enkelvoud of in het meervoud staan.
Wat is het onderwerp?
Jullie krijgen morgen een toets over grammatica.
A
krijgen
B
morgen
C
een toets
D
jullie

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas th1c leert het lijdend voorwerp te vinden.
A
Klas th1c
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
te vinden

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie/wat + wg?
B
Wie/wat + pv?
C
Wie/wat + o?
D
Wie /wat + wg + o?

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

schrijf de zinnen over en ontleed ze:
pv/zinsdelen + ow + wg + lv  (of az=ander zinsdeel)
  1. Zitten op jouw nieuwe  fiets  21 versnellingen?

  2. Jan  leent  graag  boeken  met plaatjes bij de bibliotheek. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

grammatica: ontleden zinsdelen
  1. Zoek de persoonsvorm (pv) = werkwoord dat verandert bij wijziging van getal (mv-ev) of tijd (tt-vt)
  2. Verdeel de zin in zinsdelen (alles voor de pv= 1 zinsdeel), husselen: alle woorden die voor de pv kunnen = zinsdeel
  3.  Zoek het onderwerp:  wie (of wat) + pv?
  4. Zoek het werkwoordelijk gezegde (wg): alle werkwoorden in de zin
    Let op scheidbare werkwoorden: 
    Ik ruim de kamer vandaag op - opruimen = 1 werkwoord, dus 'op' = wg
  5. Zoek het lijdend voorwerp (lv): wie (of wat) + wg + ow?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

proeftoets maken
Je maakt helemaal zelfstandig de proeftoets

Ben je klaar? Ga dan lezen
Aan het eind van de les kijken we samen na!

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies