In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Doel
Oefenen voor de toets!
Succes!
Slide 1 - Tekstslide
alinea
Je leert over alinea's: een stuk tekst dat bij elkaar hoort
Een alinea begint op een nieuwe regel
Soms is er een witregel tussen alinea's
Elke alinea gaat over een deel van het onderwerp
De belangrijkste informatie staat vaak in de eerste zin van de alinea
Slide 2 - Tekstslide
Alinea's
Wat is een alinea?
Hoe herken je een alinea?
Slide 3 - Tekstslide
Geen alinea's (dan is het ook lastig om de kernzin van en alinea te vinden)
kernzin van een alinea
Slide 4 - Tekstslide
Geen alinea's
Wel alinea's
Slide 5 - Tekstslide
Kernzin
- Belangrijkste zin van een alinea.
- Kernzin is meestal de eerste of laatste zin van een alinea.
- In de zinnen voor of na de kernzin staat vaak een uitleg of voorbeeld uit iets van de kernzin.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Wat hoort niet bij verkennend lezen?
A
Lees heel de tekst
B
Bekijk de titel en tussenkopjes
C
Lees de eerste zinnen
D
Bekijk de foto's en bron
Slide 8 - Quizvraag
Welke onderdelen van de tekst zijn belangrijk bij verkennend lezen?
A
titel, eerste alinea, tweede alinea, bron, illustratie
B
titel, eerste alinea, tussenkopje, bron, illustratie, laatste alinea
C
titel, eerste alinea, tussenkopje , laatste alinea, illustratie
D
titel, tussenkopje, bron, illustratie
Slide 9 - Quizvraag
Verkennend lezen doe je
A
om te kijken of je de tekst helemaal zal lezen
B
als je een antwoord zoekt op een vraag
C
als je de tekst moet kennen voor een toets
Slide 10 - Quizvraag
Ik verveel me bij de tandarts en ik zoek een artikel om te lezen in een tijdschrift.
Wat doe ik?
A
Verkennend lezen
B
Nauwkeurig lezen
Slide 11 - Quizvraag
Bij nauwkeurig lezen...
A
wil je alleen antwoorden op vragen hebben.
B
lees je de tekst omdat je die moet kennen voor de toets.
C
wil je de tekst begrijpen en weet je precies wat er staat.
D
zoek je de moeilijke woorden op.
Slide 12 - Quizvraag
In een tekst geef je uitleg door gebruik te maken van voorbeelden. Dit zijn .....
A
hoofdzaken
B
bijzaken
Slide 13 - Quizvraag
1. Hoofdzaken staan meestal in het begin van een alinea. 2. Bijzaken helpen je de hoofdzaken te begrijpen.
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
Slide 14 - Quizvraag
Sommige mensen beweren dat ze heel goed zijn in zingen. Dan denken ze dat ze professioneel zijn en willen op televisie. Voor de makers van zo'n programma is het de hoofdzaak dat er veel mensen kijken.
de hoofdzaak =
A
het interessantste
B
het leukste
C
het grappigste
D
het belangrijkste
Slide 15 - Quizvraag
De zinnen in alinea 4 zijn:
'Mensen die voor hun werk veel buiten in het groen zijn, lopen risico op tekenbeten. Ook kinderen die buiten spelen en mensen die bijvoorbeeld picknicken of wandelen in het bos, kunnen tekenbeten krijgen.'
A
hoofdzaken
B
bijzaken
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de eerste stap wat je moet doen als je moeilijke woorden tegenkomt?
A
Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
B
Kijken of het woord lijkt op een woord dat je wel kent
C
Naar de rest van de zin kijken of je daardoor achter de betekenis kunt komen.
D
Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de tweede stap in het stappenplan moeilijke woorden?
A
je leest een stukje vooruit
B
je kijkt naar bekende stukjes in het woord
C
je pakt het woordenboek
D
je vraagt de docent
Slide 18 - Quizvraag
Hoe kun je de betekenis van moeilijke woorden vinden?
A
Zoeken naar een synoniem, een tegenstelling of een omschrijving