Meervoud, verkleinwoorden en bijvoeglijk naamwoord

Welkom! 
De LessonUp gaat vandaag over:
- Meervoud
- Verkleinwoorden 
- Bijvoeglijk naamwoord 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom! 
De LessonUp gaat vandaag over:
- Meervoud
- Verkleinwoorden 
- Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Instructie 
- maken opdrachten opdrachten 4 t/m 6 blz. 172
- Evaluatie 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert de regels voor het meervoud, verkleinwoord en bijvoeglijk naamwoord. 

  • Je kunt het meervoud van woorden goed schrijven. 

  • Je kunt een verkleinwoord juist spellen. 

  • Je kunt een bijvoeglijk naamwoord juist spellen. 

Slide 3 - Tekstslide

Meervoud: 
theorie 90 blz. 259
- Lastig leesbaar apostrof: lama`s > horloges

- cafés 

- jockeys / baby`s

- Dubbel meervoud: gedachte/gedachtes, groente/groentes 

Slide 4 - Tekstslide

Meervoud: 
- Klemtoon wel/geen verdubbeling: haviken / pakketten

- Leren > geen logica > kazen / kaarsen, paragrafen / bedrijven 

- Woorden alleen enkelvoud of meervoud: cosmetica / jeans / rijst / haver

Slide 5 - Tekstslide

Meervoud: 
- Trema voor de leesbaarheid:
* bacteriën
* melodieën 

Slide 6 - Tekstslide

Meervoud: 
Latijnse meervoudsvormen:
- museum > museums / musea
- basis > bases
- historicus > historici

- Bijzonder meervoud: brandweerlieden / brandweerlui 

Slide 7 - Tekstslide

1. Welke twee meervouden zijn juist?
A crises B crisissen
C bureaus D bureau`s
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D

Slide 8 - Quizvraag

2. Welke twee meervouden zijn juist?
A historicussen B historici
C paragrafen D paragraven
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D

Slide 9 - Quizvraag

3. Welke twee meervouden zijn juist?
A melodieën B melodiën
C monnikken D monniken
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D

Slide 10 - Quizvraag

4. Welke twee meervouden zijn juist?
A jockey`s B jockeys
C kaarzen D kaarsen
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D

Slide 11 - Quizvraag

Verkleinwoorden
theorie 91 blz. 260
- Verdubbelt klinker bij -a, é, o, u; : opaatje, coupeetje 

-  logeetje > dus niet logétje 

- i wordt ie > taxietje > dus niet taxi`tje 

- Bij woorden op -y (met een medeklinker ervoor), afkortingen en letters een apostrof: baby`tje, cd`tje
cowboytje 

Slide 12 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Chocolaatje 
karbonaadje 
machientje 
dinertje 
jongetje 
koninkje 
repetitietje 

Slide 13 - Tekstslide

1. Welk woord is fout?
A
campinkje
B
pc'tje
C
chocolaatje
D
logétje

Slide 14 - Quizvraag

2. Welk woord is fout?
A
pateetje
B
tantetje
C
lolly'tje
D
tosti'tje

Slide 15 - Quizvraag

3. Welk antwoord is juist?
A
lama'tje, dvd'tje, lotje
B
lamaatje, dvd'tje, lootje
C
lamaatje, dvd-tje, lootje
D
lamaatje, dvd'tje, lotje

Slide 16 - Quizvraag


4. Welke verkleinwoorden zijn goed geschreven? 
A
geheimpje, koninkje, bankje, stoeltje, tekeningetje
B
geheimpje, koningkje, bankje, stoeltje, tekeningetje
C
geheimpje, koninkje, bangkje, stoeltje, tekeningetje
D
geheimpje, koninkje, bankje, stoeltje, tekeningentje

Slide 17 - Quizvraag


5. De verkleinwoorden van opa, menu, comité en radio worden ...
A
opa'tje, menu'tje, comité'tje, radio'tje
B
opatje, menutje, comitétje, radiotje
C
opaatje, menuutje, comiteetje, radiootje
D
opaatje, menuutje, comitétje, radiootje

Slide 18 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
theorie 92 blz. 260
- Bij werkwoord zo kort mogelijk: verbrede weg / geredde passagiers
- Werkwoord > vd op –en > gezouten vis , gemalen koffie 

- stoffelijk bn > koperen (Let op: plastic)

- na ‘te’ hele werkwoord > te verkopen spullen

- achtervoegsel loos > belangeloos, kosteloos 

Slide 19 - Tekstslide

1. Het (schatten) aantal vragen klopte niet.
A
geschate
B
geschatte
C
geschaten
D
geschatten

Slide 20 - Quizvraag

2. Dat is nogal gedachteloos/gedachtenloos van je.
A
gedachteloos
B
gedachtenloos

Slide 21 - Quizvraag

3. Ik heb een (plastic) tas gekocht.
A
plastic
B
plastice
C
plasticen

Slide 22 - Quizvraag

Vragenrondje
Wat is jou nog niet duidelijk?

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk: 
- Maken meervoud, verkleinwoorden, bijvoeglijk naamwoord, hoofdletters, 


Slide 24 - Tekstslide

Ik heb de uitleg:
A
niet begrepen
B
beetje begrepen
C
goed begrepen
D
heel goed begrepen

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video