Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Les 2 spelling en formuleren: meervoud, tussenletters, verkleinwoorden en verwijswoorden
Lees de theorie over hoofdletters, tussenletters, verkleinwoorden en verwijswoorden goed door.
Bekijk eventueel de filmpjes op Magister over deze onderdelen.
1 / 45
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
In deze les zitten
45 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
20 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Lees de theorie over hoofdletters, tussenletters, verkleinwoorden en verwijswoorden goed door.
Bekijk eventueel de filmpjes op Magister over deze onderdelen.
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdletters
Slide 2 - Tekstslide
1. Welke twee meervouden zijn juist?
A crises B crisissen
C bureaus D bureau`s
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 3 - Quizvraag
2. Welke twee meervouden zijn juist?
A historicussen B historici
C paragrafen D paragraven
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 4 - Quizvraag
3. Welke twee meervouden zijn juist?
A politiemannen B politielui
C garages D garage`s3.
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 5 - Quizvraag
4. Welke twee meervouden zijn juist?
A melodieën B melodiën
C monnikken D monniken
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 6 - Quizvraag
5. Welke twee meervouden zijn juist?
A bacteriën B bacterieën
C taxi`s D taxis
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 7 - Quizvraag
6. Welke twee meervouden zijn juist?
A jockey`s B jockeys
C kaarzen D kaarsen
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 8 - Quizvraag
7. Welke twee meervouden zijn juist?
A plumeaus B plumeau`s
C babys D baby`s
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 9 - Quizvraag
8. Welke twee meervouden zijn juist?
A cafés B cafees
C pakketten D pakketen
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 10 - Quizvraag
Tussenletters
Slide 11 - Tekstslide
1. Welke antwoord is goed?
A groenteboer B groentenboer
C reuzeleuk D reuzenleuk
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 12 - Quizvraag
2. Welke antwoord is goed?
A bolleboos B bollenboos
C bruidjurk D bruidsjurk
A
A + C
B
A + D
C
B + C
D
B + D
Slide 13 - Quizvraag
3. Welke samenstelling met tussenletters is hier goed gespeld?
A
takkenwijf
B
hogenschool
C
zonnenscherm
D
hinkepoot
Slide 14 - Quizvraag
4. Welke samenstelling met tussenletters is hier goed gespeld?
A
beresterk
B
invalideparkeerplaats
C
peretaart
D
staatinrichting
Slide 15 - Quizvraag
5. Welke samenstellingen zijn goed?
A
Manenschijn, aspergessoep
B
Maneschijn, aspergesoep
C
Manenschijn, aspergesoep
D
Manenschijn, aspergesoep
Slide 16 - Quizvraag
6. Welke samenstelling heeft onterecht een tussen -s?
A
horlogesmaker
B
bakkersroom
C
scheepsjournaal
D
stadscentrum
Slide 17 - Quizvraag
7. Welke samenstelling met tussenletters is hier goed gespeld?
A
secondenwijzer
B
huilebalk
C
aperots
D
stationchef
Slide 18 - Quizvraag
Verkleinwoorden
Slide 19 - Tekstslide
1. Welk woord is fout?
A
campinkje
B
pc'tje
C
chocolaatje
D
logétje
Slide 20 - Quizvraag
2. Welk woord is fout?
A
pateetje
B
tantetje
C
lolly'tje
D
tosti'tje
Slide 21 - Quizvraag
3. Welk antwoord is juist?
A
lama'tje, dvd'tje, lotje
B
lamaatje, dvd'tje, lootje
C
lamaatje, dvd-tje, lootje
D
lamaatje, dvd'tje, lotje
Slide 22 - Quizvraag
4. Welke verkleinwoorden zijn goed geschreven?
A
geheimpje, koninkje, bankje, stoeltje, tekeningetje
B
geheimpje, koningkje, bankje, stoeltje, tekeningetje
C
geheimpje, koninkje, bangkje, stoeltje, tekeningetje
D
geheimpje, koninkje, bankje, stoeltje, tekeningentje
Slide 23 - Quizvraag
5. De verkleinwoorden van
opa, menu, comité en radio
worden ...
A
opa'tje, menu'tje, comité'tje, radio'tje
B
opatje, menutje, comitétje, radiotje
C
opaatje, menuutje, comiteetje, radiootje
D
opaatje, menuutje, comitétje, radiootje
Slide 24 - Quizvraag
6. Welk antwoord is juist?
A
taxi'tje, cafeetje
B
taxietje, cafeetje
C
taxietje, cafétje
D
taxi'tje, cafétje
Slide 25 - Quizvraag
7. Bij welke letter zijn de verkleinwoorden allemaal goed gespeld?
A
piano'tje, jongentje, bikini'tje, logétje, wc'tje
B
pianootje, jongetje, bikinietje, logeetje, wc'tje
C
pianootje, jongentje, bikini'tje, logeetje, wc-tje
D
piano'tje, jongetje, bikini'tje logétje, wc-tje
Slide 26 - Quizvraag
Verwijswoorden
Slide 27 - Tekstslide
1. Kies de juiste verwijswoorden in de zin.
De bibliotheek is gesloten. ..... opent ..... deuren binnenkort weer.
A
Hij, zijn
B
Het, haar
C
Het, zijn
D
Zij, haar
Slide 28 - Quizvraag
2. Kies de juiste verwijswoorden in de zin.
Ajax heeft het/zijn/haar supporters een mooie wedstrijd beloofd.
A
het
B
zijn
C
haar
D
geen van allen
Slide 29 - Quizvraag
3. Kies de juiste verwijswoorden in de zin.
Het bestuur neemt het/zijn/haar beslissingen serieus.
A
het
B
zijn
C
haar
D
geen van allen
Slide 30 - Quizvraag
4. Welk verwijswoord is juist?
De fiets is kapot en ik heb het/hem/haar naar de fietsenmaker gebracht.
A
het
B
hem
C
haar
D
geen van allen
Slide 31 - Quizvraag
5. De politie heeft het/zijn/haar administratie niet voor elkaar.
A
het
B
zijn
C
haar
D
geen van allen
Slide 32 - Quizvraag
6. Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit
familie woont op een schip
dat / die
helemaal is opgeknapt.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die
Slide 33 - Quizvraag
7. Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit
mantelzorger zorgt voor mijn 80-jarige buurvrouw,
dat / die
blind is.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die
Slide 34 - Quizvraag
8. Kies de juiste verwijswoorden.
De gevaarlijkste stunt
dat / die
Almin doet, is het beste idee
wat/dat
hij heeft uitgevoerd.
A
dat - wat
B
dat - dat
C
die - wat
D
die - dat
Slide 35 - Quizvraag
9. Vul het juiste verwijswoord in.
Alles van het/dat/wat ik nu gehoord heb, vind ik leuk.
A
het
B
dat
C
wat
D
geen van allen
Slide 36 - Quizvraag
10. Het huis die/dat/wat daar staat is echt mooi.
A
die
B
dat
C
wat
D
geen van allen
Slide 37 - Quizvraag
11. Kies de juiste verwijswoorden.
De trein
met wie / waarmee
Joy reist,
stopt ook bij
deze / dit
station.
A
met wie - deze
B
met wie - dit
C
waarmee - deze
D
waarmee - dit
Slide 38 - Quizvraag
12. Welk antwoord is juist?
''De jongen ... Juliette staat te wachten, is de vriend van haar zus.''
A
wat
B
waarmee
C
op wie
D
waarop
Slide 39 - Quizvraag
13. Welk antwoord is juist?
''De eenzame man had niemand ... hij kon bouwen.''
A
waarop
B
waarmee
C
op wie
D
met wie
Slide 40 - Quizvraag
14. Kies de juiste verwijswoorden.
Elza en Lisa denken dat
hun/ze
een leukere feestoutfit hebben dan
ons/wij.
A
hun - ons
B
hun - wij
C
ze - ons
D
ze - wij
Slide 41 - Quizvraag
15. Kies de juiste verwijswoorden.
Jij belt ze/hun/hen op en ik kom dat met ze/hun/hen naar het feest.
A
hun - ze
B
hun - hun
C
hen - hun
D
hen - hen
Slide 42 - Quizvraag
16. Kies de juiste verwijswoorden.
Ze/hun/hen komen vaak te laat, dus heeft hun vader ze/hun/hen een wekker gegeven.
A
Ze - hen
B
Ze - hun
C
hun - hen
D
hun - hun
Slide 43 - Quizvraag
Na deze opgaven moet ik nog meer oefenen met:
Meervoud
Tussenletters
Verkleinwoorden
Verwijswoorden
Slide 44 - Poll
De scores van deze les worden zo snel mogelijk verwerkt in het schema op Teams. Kijk daar of je vrijstellingen hebt verdiend.
Stuur een bericht naar mij als je de les hebt gemaakt, dan weet ik dat ik jouw score kan bekijken.
Slide 45 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Periode 3, les 8
Juni 2024
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
herhaling taalverzorging H4 en H5
Februari 2021
- Les met
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 3
herhaling taalverzorging H4 en H5
Maart 2023
- Les met
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 3
Toets Taalverzorging klas 3
Juni 2024
- Les met
47 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
herhalen hfd 4, 5 en 6 taalverzorging
Juni 2024
- Les met
50 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
4bbl Hfd. 3 Taalverzorging herhaling
Oktober 2022
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 4
spelling en formuleren - herhalingsles
December 2021
- Les met
52 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Verkleinwoorden
Januari 2023
- Les met
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2