Formuleren H5

Klas 1 - Formuleren H5
Je leert over trappen van vergelijking en als en dan.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Klas 1 - Formuleren H5
Je leert over trappen van vergelijking en als en dan.

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
lezen uit je leesboek + iets vertellen over je leesboek
Herhaling vorige les Formuleren
Uitleg nieuwe les
Huiswerk maken

Slide 2 - Tekstslide

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 4 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 5 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 6 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 7 - Quizvraag

Hoe weet je wanneer een woord mannelijk of vrouwelijk is als je wilt weten of je zijn of haar wilt gebruiken?
A
Dat kun je lang niet altijd weten. Gebruik een woordenboek.
B
Dat hoef je niet te weten, bij de-woorden is beide goed.

Slide 8 - Quizvraag

Waarom gebruik je haar en niet hun in:
Die familie heeft haar land al verkocht.
A
Omdat er veel vrouwen in de familie zitten.
B
Omdat familie een vrouwelijk woord is.

Slide 9 - Quizvraag

Formuleren H5 - trappen van vergelijking 

Slide 10 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Bijvoeglijke naamwoorden hebben drie trappen van vergelijking:
de stellende trap: klein
de vergrotende trap: kleiner (+en)
de overtreffende trap: kleinst (+st)
En achter woorden die eindigen op st, gebruik je meest, zoals in enthousiast --> meest enthousiast

Slide 11 - Tekstslide

trappen van vergelijking 



Er zijn uitzonderingen

Slide 12 - Tekstslide

Bekijk de video van de volgende dia. Daarna krijg je er vragen over.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Zijn twee dingen gelijk, dan zeg je...
A
als
B
dan

Slide 15 - Quizvraag

Zijn ze verschillend, dan gebruik je...
A
als
B
dan

Slide 16 - Quizvraag

Als is even groot als alles. Dan is groter dan...
A
niks
B
een man
C
als
D
dan

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer komt er als te staat als dingen niet gelijk zijn aan elkaar?
A
dat is nooit het geval
B
bij de overtreffende trap
C
dat is als er zo staat in de zin
D
bij de stellende trap

Slide 18 - Quizvraag

Wat hoort er op de puntjes te staan?
Ik ben 2x zo groot .... jij.
A
als
B
dan

Slide 19 - Quizvraag

Wat hoort er op de puntjes te staan?
Ik ben groter .... jij.
A
als
B
dan

Slide 20 - Quizvraag

Let op! 
Ik ben groter dan jij en NIET:
Ik ben groter dan jou.
Waarom?
Het is: Ik ben groter dan jij (bent).
En dus ook: Jij bent kleiner dan ik (ben).

Slide 21 - Tekstslide

Wat is goed? Kies twee antwoorden.
A
Jos kan beter spellen dan ik.
B
Mijn moeder heeft meer oorbellen dan mij.
C
Ik ben nog lang niet zo verlegen als zij.
D
De man is dikker dan hem.

Slide 22 - Quizvraag

Waarom zijn B en D fout?
Mijn moeder heeft meer oorbellen dan ik (heb). en niet: dan mij heb
De man is dikker dan hij (is). en niet: dan hem is

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk van deze les
Formuleren H5
Openstaande opdrachten opnieuw maken.
16.00 laatste check! Niet af? Melding in Magister en bij je mentor.

Slide 24 - Tekstslide