Open je boek alvast op blz. 214-215 (havo) of blz. 218-219 (vwo).
Log alvast in op LessonUp.
§6/8: Werkwoorden (zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord).
Voordat we beginnen:
1AHA
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
3:00
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2
In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Open je boek alvast op blz. 214-215 (havo) of blz. 218-219 (vwo).
Log alvast in op LessonUp.
§6/8: Werkwoorden (zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord).
Voordat we beginnen:
1AHA
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
3:00
Slide 1 - Tekstslide
Je kunt concrete en abstracte zelfstandig naamwoorden herkennen (en eigennamen).
Je weet het verschil tussen zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden.
Lesdoelen
Slide 2 - Tekstslide
In deze les gaan we:
Verder met Grammatica woordsoorten;
de uitleg van paragraaf 2 en 4herhalen
De uitleg van paragraaf 6 (vwo 8) behandelen (en hierbij aantekeningen maken);
Oefenen met paragraaf 2, 4 en 6.
Slide 3 - Tekstslide
Alle paragrafen met WS voor de paragraaf behandelen we de komende tijd. De paragrafen met ZD hebben we al behandeld.
Slide 4 - Tekstslide
Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.
Slide 5 - Tekstslide
Een zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoordis een woord voor een mens, dier, ding of gevoel. Een ding kan van alles zijn.
Een concreet zelfstandig naamwoord(czn) geeft iets tastbaars aan. Iets wat je kunt aanraken: fiets, trouwring, berg, rivier, stoel.
Een abstract zelfstandig naamwoord (azn) geeft iets aan wat je niet kunt aanrakken: ruzie, maand, onrust, tijd.
Een eigennaam (zn-e) is ook een zelfstandig naamwoord. Namen van mensen, plaatsen of dingen: Max, Vlieland, Rijksmuseum.
Slide 7 - Tekstslide
Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord(zn) aan drie dingen:
1.Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen.
(fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets).
Slide 8 - Tekstslide
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin? Als het vriest, kun je op schaatsen naar school.
A
Als
B
kun
C
schaatsen
D
school
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Een vriendin van Kiki kocht een van de afgeprijsde armbanden bij de juwelier.
Slide 10 - Open vraag
Ik ben dit weekend bij de bioscoop geweest.
Benoem de woordsoort van 'bioscoop'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
concreet zelfstandig naamwoord (czn)
abstract zelfstandig naamwoord (azn)
eigennaam
(zn-e)
Slide 11 - Sleepvraag
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over eenzelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
Staat voor of achter het zn.
Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
Trappen van vergelijking.
Slide 12 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Eenstoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st. bn) geeft aan van welke stof iets gemaakt is.
De zilveren ketting.
Een wollen trui.
Een houten bank.
Slide 13 - Tekstslide
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?
De vriendelijke man maakte plaats voor de oudere vrouw.
Slide 14 - Open vraag
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?
Dit boek is goed en het onderwerp ervan is belangrijk.
Slide 15 - Open vraag
Maak zelf een zin waarin een zelfstandig naamwoord, een lidwoord en een bijvoeglijk naamwoord voorkomt.
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Video
Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten.Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.
Slide 18 - Tekstslide
Hulpwerkwoorden
Let op: van sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen. Vanavond zouden we pizza kunnen eten.
Slide 19 - Tekstslide
Koppelwerkwoord
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde. We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Jullie presentatie is heel grappig.
Slide 20 - Tekstslide
Vervoegen
Een werkwoord herken je aan het feit dat je 'm kunt vervoegen. Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van. Wandel, wandelt, wandelen, wandelde, wandelden, wandelend, gewandeld.
Slide 21 - Tekstslide
Uitlegfilmpje!
Slide 22 - Tekstslide
Aan het werk
Optie A Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar?
Eerst oefenen via de 'trainer' op de iPad (Magister -> leermiddelen -> Nederlands -> Cursus 5: Grammatica -> paragraaf 6: zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord). Let op: voor vwo is dit paragraaf 8.
Havo: §6: Zelfstandig ww en hulp ww (blz. 214-215).
Maak een samenvatting van de woordsoorten tot nu toe of oefen in het online boek verder met paragraaf 2, 4 en 6 (let op: 6 is voor vwo 8).
Of werk alvast alvast aan de volgende paragraaf.
timer
15:00
Slide 23 - Tekstslide
Je kunt concrete en abstracte zelfstandig naamwoorden herkennen (en eigennamen).
Je weet het verschil tussen zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden.
Lesdoelen
Slide 24 - Tekstslide
Aan welke zaken kun je een zelfstandig naamwoord herkennen? Noem er twee.
Slide 25 - Open vraag
Wat is het verschil tussen een concreet en een abstract zelfstandig naamwoord? Gebruik voorbeelden.
Slide 26 - Open vraag
Wat is het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord?
Slide 27 - Open vraag
Het woord 'trappen' kan zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord zijn. Maak twee zinnen om dit verschil te laten zien. Eén zin met 'trap' als werkwoord en een één zin met 'trap' als werkwoord.
Slide 28 - Open vraag
Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?