231012 CI en angst

11-10-23
Contra-indicaties 
Angststoornissen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BSPMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

11-10-23
Contra-indicaties 
Angststoornissen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van de les

  • Je weet wat de definitie is van contra-indicatie is en wekle ziektebeelden vaak een signaal CI geven .
  • Je gaat je verdiepen in een angststoornis

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicatiebewaking 
Contra-indicaties 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een contra-indicatie?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken opdracht 
Contra-indicatie verdieping 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 1
Geef aan wat het verschil is tussen een absolute en een relatieve contra-indicatie.

Slide 9 - Open vraag

● De relatieve contra-indicatie
Hierbij moet goed opgelet worden of er geen vervelende verschijnselen optreden. Dan kan alsnog een ander middel gekozen worden. De te verwachten effecten zijn niet zeer ernstig. Dit type contra-indicatie verlangt een grotere waakzamheid, en staat meestal onder de rubriek "Oppassen".
● De absolute contra-indicatie
Hierbij lopen patiënten een onaanvaardbaar risico. NIET GEBRUIKEN dus.
Bij een relatieve contra-indicatie kan de arts besluiten een lagere dosering voor te schrijven, of uit te wijken naar een alternatief middel, wat bij een absolute contra-indicatie meestal noodzaak is.

Vraag 2
Op welke manieren kun je er achter komen dat er sprake is van een contra-indicatie. Oftewel hoe weet je dat een patiënt een ziekte heeft?

Slide 10 - Open vraag

Via arts (koppeling of op recept), patient, afgeleide ci

Vraag 3
Wat wordt er bedoeld met een afgeleide contra-indicatie en hoe moet je hiermee omgaan?

Slide 11 - Open vraag

Afgeleide is afgeleid op basis van de gnm -> is onnauwkeurig, dus navragen

Vraag 4
Wat is het probleem van geneesmiddelgebruik bij een lever- of een nierfunctiestoornis?

Slide 12 - Open vraag

minder snelle afbraak -> sneller toxisch -> dosering verlagen = freq of sterkte 
Vraag 5 Leg uit wat een patiënt mankeert als er sprake is van bovenstaande contra-indicaties en geef aan een voorbeeld incl uitleg.

  • Astma en Copd
  • Diabetes mellitus
  • Glaucoom
  • Hart- en vaatziekten; hartfalen, angina pectoris,  hypertensie, verlengd QT-interval
  • Jicht
  • Neurlogische aandoeningen; Parkinson, epilepsie
  • Prostaathyperplasie
  • Psoriasis 
  • Ulcus pepticum  

Slide 13 - Tekstslide

● astma en COPD ;NSAID, Betablokkers, opioiden, ACE-remmers
● diabetes mellitus ; cortico’s (↑bloedglucosespiegel); betablokkers (maskeren hypo)
● glaucoom ;cortico’s
● hart- en vaatziekten, zoals
○ hartfalen, Nsaid’s
○ angina pectoris en diclofenac
○ hoge bloeddruk; Nsaid’s
○ verlengd QT-interval domperidon
● jicht; diuretica
● neurologische aandoeningen, zoals
○ de ziekte van Parkinson en antipsychotica
○ epilepsie;antibiotica oa amoxi (=prikkeldrempel verlagend)
● prostaathyperplasie;amitriptyline, diuretica, opioiden
● psoriasis;Betablokkers, Ace-remmers
● ulcus pepticum (maagzweer);NSAID’s, cortico’s
● aangeboren stofwisselingsziekten zoals coeliakie.tarwezetmeel

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 6
Welke zwangerschapscategorieen zijn er en wat betekenen zij?

Slide 15 - Open vraag

  • Zwangerschapscategorie A Geneesmiddelen die door een groot aantal zwangere en vruchtbare vrouwen zijn gebruikt zonder dat een verhoogde incidentie van misvormingen of andere direct of indirect schadelijke effecten op de foetus zijn aangetoond.
  • Zwangerschapscategorie B1 Geneesmiddelen die slechts door een beperkt aantal zwangere en vruchtbare vrouwen zijn gebruikt zonder dat een verhoogde incidentie van misvormingen of andere direct of indirect schadelijke effecten op de foetus zijn waargenomen.Onderzoek bij dieren heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor een verhoogde incidentie van foetale schade.
  • Zwangerschapscategorie B2 Geneesmiddelen die slechts door een beperkt aantal zwangere en vruchtbare vrouwen zijn gebruikt zonder dat een verhoogde incidentie van misvormingen of andere direct of indirect schadelijke effecten op de foetus zijn waargenomen. Onderzoek bij dieren ontbreekt of is ontoereikend, maar de beschikbare gegevens wijzen niet op een verhoogde incidentie van foetale schade.
  • Zwangerschapscategorie B3 Geneesmiddelen die slechts door een beperkt aantal zwangere en vruchtbare vrouwen zijn gebruikt zonder dat een verhoogde incidentie van misvormingen of andere direct of indirect schadelijke effecten op de foetus zijn waargenomen. Onderzoek bij dieren heeft een verhoogde incidentie van foetale schade aangetoond, waarvan de betekenis voor de mens onzeker is.
  • Zwangerschapscategorie C Geneesmiddelen waarvan bekend is of waarvan op basis van hun farmacologische effecten wordt aangenomen, dat zij schadelijke effecten veroorzaken bij de foetus of neonaat zonder misvormingen te veroorzaken.
  • Zwangerschapscategorie D Geneesmiddelen waarvan bekend is of waarvan vermoed wordt dat ze een verhoogde incidentie van foetale misvormingen of andere blijvende schade bij de mens veroorzaken.
  • Zwangerschapscategorie X Geneesmiddelen die zo'n groot risico op onherstelbare schade aan de vrucht geven dat ze niet mogen worden gebruikt tijdens de zwangerschap of bij kans op zwangerschap.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 7
Welk naslagwerk kan je het beste raadplegen bij zwangerschap en/of borstvoeding?

Slide 17 - Open vraag

GNM bij zwangerschap en borstvoeding van Health base (=oa Pharmacom)
Vraag 8
Wat is de meest kritieke periode van een zwangerschap wat betreft het gebruik van geneesmiddelen?

Slide 18 - Open vraag

1e trimester wordt alles aangemaakt
laatste trimester kans op farmacologische effecten

Vraag 9
Wanneer spreken we van een intolerantie en wanneer van een allergie? En noem bij beiden een stof/ geneesmiddel?

Slide 19 - Open vraag

intolerantie = overgevoelig-> klachten bij grote hoeveelheden
allergie-> immunsysteem reageert al heftig op kleine hoeveelheid.
Vraag 10
Hoe weet je of een geneesmiddel tarwezetmeel bevat? En is dat heel erg bij iemand met coeliakie?

Slide 20 - Open vraag

zie CI coeliakie of prijs en logistiek-> G standaard handelsproducten => samenstelling per gnm

Angststoornissen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Laatste presentatie 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende type angststoornissen
De DSM-5 onderscheidt verschillende type Angststoornissen:
*Gegeneraliseerde angststoornis
*Paniekstoornis
*Specifieke fobie
*Agorafobie
*Sociale angststoornis
*Angststoornis door middel/medicatie
*Angststoornis door somatische aandoening

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk 
Opdracht depressie

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies