Medicatiebewaking

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regels voor succes:

-  Je bent op tijd in de les.
- Je zorgt dat je de benodigde lesmaterialen bij je hebt           laptop mee
- Je telefoon staat op stil en zit in je tas
- Je tas staat op de grond. 
- Je hebt respect voor jouw medestudenten en docent
- Er wordt niet gegeten of gedronken in het lokaal
anders pas ik even op je telefoon 

Slide 2 - Tekstslide

De gouden regels.

Programma & Lesdoelen
- Vragen van jullie 
-Medicatiebewaking
- FTP's
- Lesevaluatie

Lesdoelen:
- Ik weet welke problemen in kan tegenkomen bij medicatiebewaking
- Ik kan uitleggen wat er onder FTP's  wordt verstaan. 
       - het ontstaan van interacties
       - contra indicaties & intoleranties
       - werking cyp-enzymen



Slide 3 - Tekstslide

Studenten kunnen vragen stellen over het de analgetica of zij mogen in 2 -3 tallen een mooie informatieposter maken over NSAID's. 
In de poster moeten de lesdoelen aanbod komen.
Programma van vandaag

  • Vragen van jullie 
  • Terugkijken op het recept 
  • Vervolg doseringscontrole
  • Vervolg medicatiebewaking          FTP's  : 
       -  het ontstaan van interacties
       -  contra indicaties & intoleranties
       -  werking cyp-enzymen





 

.








Slide 4 - Tekstslide

Planning bijna klaar. 
Kun jij lezen wat er op het recept staat?
Lesdoelen van vandaag:

- Ik kan verschillende farmaceutische producten van een geneesmiddel vinden
- Ik kan het juiste aantal in Romeinse cijfers berekenen
- Ik kan een eenvoudig recept controleren m.b.v. de doseringstabel 
- Ik kan uitleggen wat je dient de doen bij een EU = BGN
- Ik kan uitleggen wat de NAN inhoudt en waar je de KNMP richtlijnen kunt vinden
- Ik weet op welke manier interacties ontstaan
- Ik weet wat contra-indicaties zijn 
- Ik kan het verschil tussen relatieve en absolute contra-indicaties uitleggen.
- Ik weet het verschil tussen overgevoeligheid en intoleranties.
- Ik weet op welke manier je veilig dient te werken in de apotheek 
- Ik weet waar ik op KNMP Kennisbank informatie kan vinden over veilig werken

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kerntaak 1 Voert geïndividualiseerde farmaceutische patiëntenzorg uit
W1 - Neemt de zorgvraag aan
W2 - Voert medicatiebewaking uit
W3 - Verzorgt uitgifte van medicijnen
W4 - Geeft instructie over medicatiegebruik
W5 - Verwerkt patiëntgerelateerde informatie en administratie
Kerntaak 2 Verleent niet-receptgestuurde zorg aan de patiënt
W1 - Adviseert over gezondheid en preventie
W2 - Geeft zelfzorgadvies
Kerntaak 3 Biedt productzorg
W1 - Stelt voorgeschreven geneesmiddelen beschikbaar
W2 - Stelt op maat gemaakte geneesmiddelen beschikbaar
W3 - Zorgt voor logistiek en beheer
Kerntaak 4 Werken aan kwaliteit en deskundigheid
W1 - Werkt aan de eigen deskundigheid
W2 - Werkt aan bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg
W3 - Werkt multidisciplinair samen en stemt werkzaamheden af
KD = Kwalificatiedossier

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen medicatiebewaking en medicatiebegeleiding? 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicatiebewaking



Medicatiebegeleiding
Evt. problemen met het medicijngebruik bij een recept of zelfzorg opsporen OF
Toetsen nieuw gnm aan de reeds gebruikte gnm.
Optimaliseren van het gnm gebruik dmv informatie en ondersteuning.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de definitie van een interactie?

Slide 11 - Open vraag

Ongewenste wisselwerking tussen 2 gnm 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mogelijke problemen bij een nieuw recept 
  • Keuze van het geneesmiddel
  • Bij de dosering
  • Bij therapietrouw
  • Bij onderbehandeling

                  Farmacotherapiegerelateerde problemen (FTP’s)

Slide 13 - Tekstslide

Bij het verwerken van een recept kun je allerlei mogelijke problemen tegen komen, waarbij je dus steeds de afweging moet moeten of dit geneesmiddel wel de juiste keuze is voor deze patiënt. bijv. wisselwerkingen met andere medicijnen , een contra indicatie waardoor de patiënt dit middel beter niet kan nemen. Problemen die kunnen ontstaan bij de dosering zijn bijvoorbeeld een te hoge startdosering of een dosering die aangepast moet worden omdat de patiënt een minder goede nierfunctie heeft. Therapietrouw zegt iets over hoe goed de patiënt het middel inneemt volgens de instructies die daarbij zijn gegeven.  

Slide 14 - Tekstslide

Farmacotherapiegerelateerde problemen
Contra-indicaties
Interacties

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Interacties zijn......
A
een reden om een gnm niet te gebruiken
B
een reden om een gnm wel te gebruiken
C
een ongewenste werking
D
een ongewenste wisselwerking tussen 2 gnm

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke gevolgen hebben interacties?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

- Meer of ernstigere bijwerkingen
- Mindere werking
- Versterkte of verlengde werking 

Slide 18 - Tekstslide

Interacties kunnen op verschillende manier ontstaan. Iedere stof heeft chemische eigenschappen die kunnen worden beïnvloed. 
Opname, verwerking van het gnm spelen hierbij een rol. Stukje kinetiek (hfst 3) speelt hierbij een belangrijke rol. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1-In het maag-darmstelsel
  • Chemische en natuurkundige reacties die absorptie beïnvloeden 
  • Beïnvloeding darmpassage bijv. opioïden

 

Welke voorbeelden kun je hierbij noemen?

Slide 20 - Tekstslide

In het maagdarmkanaal kan de opname in het bloed door chemische reacties verminderd worden. Opname kan ook veranderd worden door verandering in peristaltiek van de darmen. 
Laxeermiddelen, verstopping, of gnm die chemische verbindingen aangaan. 
2- Binding aan bloedeiwitten
Transport van het gnm ontstaat door op te lossen het bloed of door zich te binden aan bloed- of plasma-eiwitten

 

Het ene gnm bindt zich sterker aan bloedeiwitten dan een ander gnm → er ontstaat competitie om bindingsplaat op het eiwit

Slide 21 - Tekstslide

Bij binding aan bloedeiwitten hangt de werking niet af van de totale concentratie in het bloed, maar van de concentratie aan vrij circulerend gnm. 
Strijd om wie zich bindt. Gnm dat verdrongen wordt circuleert dan in grotere hoeveelheden vrij in het bloed. 
3- Versterkte werking
Geneesmiddelen die op dezelfde plek in het lichaam werken of bijwerkingen geven, versterken elkaar (pseudo-dubbelmedicatie)

 

Welk voorbeeld kun je hierbij noemen?

Slide 22 - Tekstslide

Sederende middelen. Ook in combinatie met alcohol. 
Gnm die werking/bijwerking hebben op hart en bloedvaten geven groter kans op interacties met gnm die juist voor hart- en vaatziekten worden voorgeschreven. 
Diuretica die direct werking hebben op de nieren, veroorzaken uitscheiding van zouten, daarbij gaat kalium verloren, hart gevoeliger voor digoxine gnm tegen hartritmestoornissen.  Controle van kaliumspiegel. 
4- Invloed op omzetting en uitscheiding
- In de lever: CYP enzymen
- Uitscheiding via de nieren

 

Slide 23 - Tekstslide

Interacties kunnen ook met voedingmiddelen. 

Slide 24 - Tekstslide

Hoe groot is de kans dat de ongewenste werking optreedt? → Als die optreedt hoe ernstig is die dan ? (klinisch, wat merkt de patiënt ervan) →Hoe belangrijk is het dat beide gnm gebruikt worden? → Kan de patiënt alert zijn op symptomen bij ontstaan van IA (ia hoeft namelijk niet te ontstaan).  Informeer de patiënt met IA folder UI-online. 

Slide 25 - Tekstslide

Ja/nee geen gevolgen voor de patiënt of er is geen andere keuze.  Niet relevant. 
Nee/ja bijv. kaliumspiegel bij digoxine en diuretica
Nee/nee geen signaal tijdens receptverwerking

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Naslagwerk met achtergrondinformatie bij IA, CI, overgevoeligheden, geeft concrete adviezen. Is ter ondersteuning van de zorgverlener voor een effectieve en veilig behandeling van gnm.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genetisch profiel = DNA paspoort
Individueel verschillend, niet alleen aan de buitenkant

Een genetisch profiel vertelt of een gnm
snel of langzaam wordt afgebroken.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

https://www.medlon.nl/professional/DNA-diagnostiek/Farmacogenetica%20aanvragen/

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Effect van DNA op CYP-enzymen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Contra-indicaties 
Een patiëntgebonden reden om een geneesmiddel niet te gebruiken, omdat de kans op een nadelige bijwerking te groot is.

Voorbeelden:
  • een gestoorde lever- en nierfuntie
  • zwangerschap of kinderwens
  • borstvoeding
  • topsport 
  • overgevoeligheid of intolerantie

Slide 33 - Tekstslide

Eigenschappen, ziektebeelden of andere kenmerken van een patiënt die niet of onder bepaalde voorwaarden verenigbaar zijn met het gebruik van een gnm. 
Kinderwens kan ook bij man een CI zijn.

Contra-indicaties 
  • Absolute contra-indicatie              het gnm mag onder geen enkele voorwaarden gebruikt worden door de patiënt. 

  • Relatieve contra-indicatie             het gnm mag onder bepaalde voorwaarden gebruikt worden door de patiënt.  

Slide 34 - Tekstslide

Voorbeeld dosering aangepast. 
CI afhandelen volgens werkinstructie van de apotheek. Ook terug te vinden in het kwaliteitssysteem van de apotheek. 
Aandoeningen als contra-indicaties 
- Aangeboren stofwisselingsziekten als G6PD-deficientie, porfyrie, coeliakie
- Astma (benauwdheidsklachten)
- COPD (benauwdheidsklachten)
- Diabetes mellitus (suikerziekte)
- glaucoom (oogziekte)
- hart- en vaatziekten (hartfalen, angina pectoris, hoge bloeddruk) 
- jicht
- lever- en nierfunctiestoornissen
- neurologische aandoeningen (bijv. ziekte van Parkinson, epilepsie)
- prostaathyperplasie
- psoriasis
- ulcus pepticum (maagzweer)
- zwangerschap en borstvoeding

Slide 35 - Tekstslide

G6PD-deficiëntie= glucose-6-fosfaat-dehydrogenasedeficiëntie  
- Coeliakie is een overgevoeligheid voor het eiwitgluten. Coeliakie geeft vooral darmklachten, zoals buikpijn en diarree.
- Acute porfyrieën zijn zeldzame erfelijke stofwisselingsziekten die kunnen leiden tot acute aanvallen van buikpijn, soms met pijn in de rug en bovenbenen. Misselijkheid, braken en obstipatie komen vaak voor. Acute aanvallen kunnen leiden tot epileptische toevallen en spierzwakte, en in mindere mate ernstige verlammingsverschijnselen. Een acute aanval duurt meestal niet langer dan een tot twee weken, als de aanval op tijd herkend en behandeld wordt. Een acute aanval kan levensbedreigend zijn, als ernstige complicaties zoals verlammingen optreden. Is er sprake van verlamming, dan vindt herstel hiervan langzaam plaats.  Bij acute porfyrieën is er sprake van een ophoping van stoffen die gebruikt worden in de aanmaak van porfyrinen en heem, voornamelijk in de lever. 
- Sinds 1 februari 2015 is de contra-indicatie astma en COPD gesplitst.
Afgeleide contra-indicaties 
De melding in het AIS wordt alleen weergegeven wanneer de CI bekend is van de patiënt. Een arts of patiënt dient dit te melden.

Afgeleide contra-indicatie:  afgeleid uit het gebruik van gnm.  

Bijv. bij aanschrijven van het gnm colchine           CI jicht. 

Belangrijk bij elke melding van een CI in het AIS controleren of deze melding komt van een afgeleide CI of een gemelde CI. 
Kan ook navragen bij arts/patiënt. 

Slide 36 - Tekstslide

Wanneer AIS gekoppeld aan systeem huisarts worden de CI melding gekoppeld. 
In de Z-index zijn een aantal ziektebeelden als CI aangegeven bij het gebruik van bepaalde gnm. 
Inhalatiemiddel > astma , COPD
Wel kritisch naar blijven kijken, middel kan ook gebruikt zijn ernstige luchtweginfectie.
Overgevoeligheid of intolerantie ?
  • Overgevoeligheid = allergie             reactie van het immuunsysteem. Reactie is aantoonbaar dmv antistoffen
    Dit is een absolute CI

  • Intolerantie            immuunsysteem speelt geen of onbelangrijke rol. Kan ontstaan door tekort aan enzym. 
   Bijvoorbeeld: lactose-intolerantie

Belangrijk dus om bij klachten goed door te vragen. 

Slide 37 - Tekstslide

Lactose-intoleratie: iemand maakt weinig lactase aan (een enzym dat voor de vertering van melksuiker zorgt) en wordt niet alle lactose in het lichaam verteerd. Dit geeft klachten als winderigheid, diarree en buikpijn. Een intolerantie kan ook ontstaan door stoffen die al in de voeding aanwezig zijn. De voedingsmiddelen die intolerantieklachten veroorzaken, worden geen allergenen maar ‘triggers’ genoemd.
Slecht verdragen, kan bijwerking zijn.

Voorbeelden van overgevoeligheid of intolerantie:
  • penicillineallergie
  • overgevoeligheid voor NSAID’s (inclusief salicylaten)
  • contactallergie voor bijvoorbeeld bestanddelen van zalven en crèmes

Let op voor kruisovergevoeligheid = overgevoelig voor gnm uit dezelfde chemische groep of een aanverwante chemische groep.

Slide 38 - Tekstslide

Bij overgevoeligheid voor geneesmiddelen komt het regelmatig voor dat iemand ook overgevoelig is voor geneesmiddelen uit dezelfde chemische groep of een aanverwante chemische groep. Dit wordt kruisovergevoeligheid genoemd. Een voorbeeld is overgevoeligheid voor penicillines. Als iemand een overgevoeligheidsreactie heeft gehad op amoxicilline, is hij meestal ook overgevoelig voor flucloxacilline of feneticilline. Het apotheeksysteem geeft dan ook een melding bij alle andere geneesmiddelen uit dezelfde groep.
Lactose-intolerantie
Lactose-intolerantie levert problemen op bij inname > dan 6 g/dag 

Tabletten zijn vaak niet zwaarder dan 500 mg en daarvan is slechts een deel de hulpstof lactose. Het is dus niet direct nodig om hier medicatiebewaking op toe te passen. 

Slide 39 - Tekstslide

Het komt voor dat mensen melksuiker of lactose niet of slecht verdragen. Door het ontbreken van een enzym wordt de lactose in melkproducten niet afgebroken in de darmen door het lichaam zelf, maar door bacteriën. Een gevolg van deze afbraak zijn klachten als diarree, winderigheid en een opgeblazen gevoel. 
Belangrijke CI’s: Rijvaardigheid 
Cat I geen of weinig negatieve invloed; <0,5 promille alcohol
Cat II Licht tot matig negatieve invloed; 0,5 -0,8 promille
Cat III Ernstige of potentieel gevaarlijke invloed >0,8 promille

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwerkingen
Niet-bedoelde werking van een geneesmiddel

Kan zo hinderlijk of schadelijk zijn dat therapie gestopt moet worden

Melden bij Lareb

Slide 41 - Tekstslide

Lareb =Landelijk centrum registratie bijwerkingen.
Gnm willen helaas niet op één orgaan.
Naarmate een gnm langer op de markt is worden er meer bijwerkingen bekend. 
Patiënten met een verhoogd risico op bijwerkingen
  • Neonaten en zeer jonge kinderen, bij wie het vermogen om geneesmiddelen af te breken of om te zetten nog onvoldoende is ontwikkeld.
 
  • Kinderen in het algemeen, omdat ze soms buitengewoon gevoelig zijn voor bepaalde geneesmiddelen.

  • Zwangere vrouwen, in verband met de schadelijke werking van het geneesmiddel op het ongeboren kind.

  • Oudere mensen, die vaak een verminderde lever- en nierfunctie hebben, waardoor geneesmiddelen anders en vaak trager worden omgezet.



Slide 42 - Tekstslide

Er zijn bepaalde bevolkingsgroepen bij wie de kans op bijwerkingen groter is dan normaal.  

neonaat: tot 28 dagen;
zuigeling: 28 dagen tot 2 jaar;
kind: 2 tot 12 jaar;
adolescent: 12 tot 18 jaar.
Oorzaken bijwerkingen
1. Komt voor uit werking
   - Geneesmiddel nooit specifiek op 1 orgaan
   - Vaak dosisafhankelijk
2. Allergische reactie
    - Niet dosisafhankelijk
    - Uitslag, koorts, benauwdheid, bloedafwijkingen
3. Patiëntgebonden
   - Stofwisselingsziekte
    - Leeftijd


Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaststellen bijwerkingen
- Logische tijdsrelatie
- Logische verklaring voor optreden bijwerking
- Dechallenge: stopt de bijwerking bij stoppen middel
- Rechallenge: komt de bijwerking terug bij herstart middel



Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fasen geneesmiddelenonderzoek
Fase I
In fase I-onderzoek wordt met kleine doseringen vooral gekeken naar de veiligheid van het geneesmiddel, hoe de opname verloopt en hoe het lichaam het middel verwerkt. Het functioneren van lichaamsfuncties wordt, evenals de optredende bijwerkingen, nauwkeurig geregistreerd. Bij de studies in deze fase zijn kleine groepen gezonde vrijwilligers betrokken.
Fase II
In deze fase wordt het geneesmiddel getest op ongeveer 200 tot 300 patiënten. Er wordt vooral gelet op de werkzaamheid en er wordt gezocht naar de optimale dosering van het geneesmiddel.
Fase III
In de derde fase wordt op grote schaal (in meerdere centra wereldwijd) de effectiviteit, verdraagbaarheid en veiligheid van het nieuwe geneesmiddel op grote groepen patiënten onderzocht.
Hierna komt het geneesmiddel op de markt, de registratie is akkoord.
Fase IV
Het onderzoek naar de werkzaamheid en veiligheid van het nieuwe geneesmiddel gaat door. In deze fase worden de gegevens van tienduizenden (nieuwe) patiënten verzameld.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies