H2 Week 50: grammatica

Welkom H2 

Op tafel voordat timer is afgelopen:
  • Leesboek 
  • (dus geen andere spullen!)



Lesdoelen:
  • Je begrijpt wat een NG en een WG is. 
  • Je kan het verschil tussen een NG en WG herkennen. 

Programma:
  • Lezen
  • Praktische info en huiswerkcheck
  • Instructie
  • Zelfstandig werken 
timer
4:00
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom H2 

Op tafel voordat timer is afgelopen:
  • Leesboek 
  • (dus geen andere spullen!)



Lesdoelen:
  • Je begrijpt wat een NG en een WG is. 
  • Je kan het verschil tussen een NG en WG herkennen. 

Programma:
  • Lezen
  • Praktische info en huiswerkcheck
  • Instructie
  • Zelfstandig werken 
timer
4:00

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
12:00

Slide 2 - Tekstslide

Praktische info
  • Laatste les: vertel wat een NG/WG is, hoe je het vindt en geef 3 voorbeelden per gezegde. 
  • Huiswerk via Teams: opdracht 1 t/m 4 (pagina 89) + opdracht 1 t/m 3 (pagina 90-91). 
  • Deze les: de theorie bij langs, vragen die je niet wist maak je af, volgende les: alles compleet. 

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde:
 
  • Geeft een handeling aan.
  • Het onderwerp DOET iets.


Bestaat alleen uit werkwoorden.
Werkwoorden: alle werkwoorden in de zin.



Zo vind je het: 
Zoek alle werkwoorden op in een zin. Geven deze werkwoorden een handeling aan? Dan heb je te maken met een WG.


Ik heb gisteren goed voor mijn toets geleerd.





Naamwoordelijk gezegde:
 
  • Geeft een toestand aan over het onderwerp.
  • Het onderwerp IS iets. 
  • het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ iets.

Bestaat uit werkwoorden en een naamwoordelijk deel:
Werkwoorden = alle werkwoorden in de zin. 
Naamwoordelijk deel = het zinsdeel (altijd BN of ZN) dat iets zegt over het onderwerp.

Zo vind je het:
Zoek alle werkwoorden in een zin. Staat er een koppelwerkwoord tussen? Dan ga je kijken naar de betekenis van de werkwoorden. Wordt er een toestand aangegeven? Dan is het een NG.

Het proefwerk zal moeilijk worden
Het meisje had tandarts willen worden.



Slide 4 - Tekstslide

Stappenplan NG/WG
  1. Zoek de persoonsvorm en het onderwerp.
    Pv = .....
    Onderwerp = .....
  2. Staat er een vorm van zijn/worden/blijven/blijken/lijken/schijnen?
    Nee: het is een wg. Schrijf alle werkwoorden in de zin op. 
    Ja: ga naar stap 3. 
  3. Stel de vraag: zegt het werkwoord iets over wat iemand of iets IS? (dus: is de diegene blij, wil hij wat worden, etc). 
    Nee: het is een wg. Schrijf alle werkwoorden in de zin op. 
    Ja: ga naar stap 4.
  4. Zoek alle werkwoorden op in de zin (werkwoorden) en zoek op welk deel een kenmerk geeft over het onderwerp (naamwoordelijk deel). 

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden
Zelfstandige werkwoorden: doe-woorden (handeling of actie). 
De hond luistert naar zijn baas. 
De hond heeft naar zijn baas geluisterd

Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Hulpwerkwoorden: die helpen de andere werkwoorden (werkt vaak samen met voltooid deelwoord). 
Het pakketje wordt morgen bezorgd. 
De hond heeft naar zijn baas geluisterd.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen:
  1. Ik heb deze week iedere dag naar mijn werk gefietst.
  2. Het ijs is aan het smelten.
  3. Het meisje lijkt moe.

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Huiswerk vorige keer:
Zorg dat het huiswerk af is: Alles! Ook wat je eerst niet begreep. Pagina 88-91:
H3 grammatica zinsdelen: opdracht 1 t/m 4 
H3 grammatica woordsoorten: opdracht 1, 2 en 3. 

Nieuwe opdrachten:
H3 grammatica woordsoorten: opdracht 5. 

Instructie
  • Je werkt zelfstandig en stil! 
  • Als je een vraag hebt, steek je een hand op. 
  • Ga ondertussen vast verder met wat WEL lukt. 
  • De docent komt bij iedereen een keer langs en dan kan je een vraag stellen. 
  • Als de timer is afgelopen, mag je zachtjes over leggen met je buurman/buurvrouw NAAST je. 
timer
7:00

Slide 8 - Tekstslide

Welkom H2  - maandag 19 december. 
Op tafel voordat timer is afgelopen:
  • Leesboek 
  • (dus geen andere spullen!)



Lesdoelen:
  • Je begrijpt wat een NG en een WG is. 
  • Je kan het verschil tussen een NG en WG herkennen. 
  • Je herkent het verschil tussen zww/hww/kww


Programma:
  • Lezen
  • Huiswerkcheck en samen nakijken.
  • Instructie
  • Zelfstandig werken 
timer
4:00

Slide 9 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerkcheck 
Pagina 88-91:
H3 grammatica zinsdelen: opdracht 1 t/m 4
H3 grammatica woordsoorten: opdracht 1, 2 en 3. 

Zinsdelen opdracht 3: klassikaal nakijken. 
Daarna: verbeter de andere opdrachten eventueel. 
Kijk alles na (antwoordenblad). 


Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 3, samen:

Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
Stap 1 pv = was
 ow = de coach
Stap 2 Vraag: Is er een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen?
 Antwoord: Ja, was
Stap 3 Vraag: Zegt het ww wat iemand of iets is (of wordt, blijft, blijkt enz.)?
 Antwoord: Ja
Stap 4 Vraag: Wat + pv + ow + overige ww’en? Antw = nw.deel
 → ng = was [niet tevreden]


Gelukkig is mijn kleine broertje nog nooit van de trap gevallen
Stap 1 pv = is
 ow = mijn kleine broertje
Stap 2 Vraag: Is er een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen?
 Antwoord: Ja, is
Stap 3 Vraag: Zegt het ww wat iemand of iets is (of wordt, blijft, blijkt enz.)?
 Antwoord: Nee
 → wg = is gevallen

Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandig en stil werken 
Maak een toets:
Bedenk 2 vragen over een WG
Bedenk 2 vragen over een NG
Bedenk een zin en laat een ander uitzoeken of dit een WG of NG is. 
Bedenk 3 vragen over pv, ow, lv, mv, vv, bwb (dit mogen zinnen zijn, maar je mag er ook vragen over stellen)
Bedenk 6 zinnen waarin je een ander laat uitzoeken welke werkwoorden er in de zin zitten. Zorg dat alle werkwoorden terugkomen.

Schrijf van alle vragen ook de antwoorden op! 
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Je begrijpt wat een NG en een WG is.
010

Slide 14 - Poll

Je kan het verschil tussen een NG en WG herkennen.
-210

Slide 15 - Poll

Welkom H2 

Op tafel voordat timer is afgelopen:
  • Leesboek 
  • (dus geen andere spullen!)



Lesdoelen:
  • Je begrijpt wat een NG en een WG is. 
  • Je kan het verschil tussen een NG en WG herkennen. 
  • Je kent de verschillende werkwoorden.


Programma:
  • Lezen
  • Herhaling NG/WG 
  • Instructie
  • Zelfstandig werken 
timer
4:00

Slide 16 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 17 - Tekstslide

Herhaling
Pak pen en papier.
Schrijf voor jezelf op wat je nog weet over:
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Zelfstandig werkwoord
Hulp werkwoord
Koppelwerkwoord

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde:
 
  • Geeft een handeling aan.
  • Het onderwerp DOET iets.


Bestaat alleen uit werkwoorden.
Werkwoorden: alle werkwoorden in de zin.



Zo vind je het: 
Zoek alle werkwoorden op in een zin. Geven deze werkwoorden een handeling aan? Dan heb je te maken met een WG.


Ik heb gisteren goed voor mijn toets geleerd.





Naamwoordelijk gezegde:
 
  • Geeft een toestand aan over het onderwerp.
  • Het onderwerp IS iets. 
  • het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ iets.

Bestaat uit werkwoorden en een naamwoordelijk deel:
Werkwoorden = alle werkwoorden in de zin. 
Naamwoordelijk deel = het zinsdeel (altijd BN of ZN) dat iets zegt over het onderwerp.

Zo vind je het:
Zoek alle werkwoorden in een zin. Staat er een koppelwerkwoord tussen? Dan ga je kijken naar de betekenis van de werkwoorden. Wordt er een toestand aangegeven? Dan is het een NG.

Het proefwerk zal moeilijk worden
Het meisje had tandarts willen worden.



Slide 19 - Tekstslide

Werkwoorden
Zelfstandige werkwoorden: doe-woorden (handeling of actie). 
De hond luistert naar zijn baas. 
De hond heeft naar zijn baas geluisterd

Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Hulpwerkwoorden: die helpen de andere werkwoorden (werkt vaak samen met voltooid deelwoord). 
Het pakketje wordt morgen bezorgd. 
De hond heeft naar zijn baas geluisterd.

Slide 20 - Tekstslide

Aan het werk

Kijk de opdrachten na die je al gemaakt hebt.
Heb je de opdrachten nog niet gemaakt? Maak ze dan eerst af. 


Klaar? Maak de volgende opdrachten:



2 Sinds de start van de bijlessen is Joeri ontzettend vooruitgegaan.
pv = […]
ow = […]
wg = […]
ng = […]
3 Na de verbouwing is de aula een heel populaire pauzeplek geworden.
pv = […]
ow = […]
wg = […]
ng = […]
4 Mevrouw Van Velzen lijkt me een ontzettend leuke lerares.
pv = […]
ow = […]
wg = […]
ng = […]
5 In de buurt van kleine kinderen blijkt deze hond erg onbetrouwbaar te zijn.
pv = […]
ow = […]
wg = […]
ng = […]




Slide 21 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je begrijpt wat een NG en een WG is.
  • Je kan het verschil tussen een NG en WG herkennen.
  • Je kent de verschillende werkwoorden.

Schrijf per doel op wat je al weet.
Schrijf per doel op waar je nog aan moet werken. 

Slide 22 - Tekstslide

Welkom H2 

Op tafel voordat timer is afgelopen:
  • Leesboek 
  • (dus geen andere spullen!)



Lesdoelen:
  • Je begrijpt wat een NG en een WG is. 
  • Je kan het verschil tussen een NG en WG herkennen. 
  • Je maakt kennis met enkelvoudige en samengestelde zinnen. 

Programma:
  • Lezen
  • Herhaling NG/WG 
  • Enkelvoudige en samengestelde zinnen
  • Nakijken NG/WG
  • Zelfstandig werken 
timer
4:00

Slide 23 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Aan het werk
2 Sinds de start van de bijlessen is Joeri ontzettend vooruitgegaan.
pv = […]
ow = […]
wg = […]
ng = […]

3 Na de verbouwing is de aula een heel populaire pauzeplek geworden.
pv = […]
ow = […]
wg = […]
ng = […]

4 Mevrouw Van Velzen lijkt me een ontzettend leuke lerares.
pv = […]
ow = […]
wg = […]
ng = […]

5 In de buurt van kleine kinderen blijkt deze hond erg onbetrouwbaar te zijn.
pv = […]
ow = […]
wg = […]
ng = […]




Slide 25 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen 
Enkelvoudige zin: 1 persoonsvorm
Samengestelde zin: meerdere persoonsvormen. 

Hoe vinden we ook al weer een persoonsvorm?

Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes of meer kinderen. 

Slide 26 - Tekstslide

Aan het werk 
Kijk eerst de opdrachten van vorige week na. Verbeter jezelf als je het verkeerd heb gedaan. Bedenk voor jezelf of je dit snapt of niet. 

Maak opdracht 1 en oefen met opdracht 2 pagina 148/149. Gebruik voor opdracht 2 de theorie in je boek. 

Slide 27 - Tekstslide

Reflectie
Geef antwoord op de volgende vragen: 
Kan jij het zelf in een zin vinden? 
Begrijp je het stappenplan? 
Weet je hoe je het moet opschrijven?

Geef een cijfer voor hoe jij NG/WG beheerst. 

 

Slide 28 - Tekstslide

Welkom H2 

Op tafel voordat timer is afgelopen:
  • Leesboek 
  • (dus geen andere spullen!)



Lesdoelen: 
  • Je weet hoe je een onderwerp en persoonsvorm kan vinden. 
  • Je weet het verschil tussen een enkelvoudige en samengestelde zin. 
  • Je kan hoofd- en bijzinnen onderscheiden. 


Programma:
  • Lezen
  • Terugblik opdracht vorige week
  • Hoofd- en bijzinnen
  • Zelfstandig werken 
timer
4:00

Slide 29 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 30 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
Bij samengestelde zinnen heb je te maken met twee of meer delen van een zin. Welk stukje is nou het belangrijkst?

Daarom kan je hoofdzinnen en bijzinnen van elkaar onderscheiden:
H+H / H+B / B+H 
Of meerdere zinnen...

Slide 31 - Tekstslide

Hoofdzin

Onderwerp + persoonsvorm staan naast elkaar.

Persoonsvorm staat voorin de zin 


Bijzin

Onderwerp + persoonsvorm staan niet naast elkaar.

Persoonsvorm staat achterin de zin. 

Slide 32 - Tekstslide

Samen nakijken
Opdracht 1 

Slide 33 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
Zoek de persoonsvorm(en) + onderwerp(en).
Noteer ze bij elke zin. 
Geef vervolgens aan of de zin uit hoofd- of bijzinnen bestaat. 

1: Ik ga naar de stad en ik koop een nieuwe tas.
2: Of de mooiste tas afgeprijsd is, moet ik nog gaan onderzoeken.
3: Ik heb al online gezocht naar een tas, maar ik heb geen tas gevonden.
4: Ik heb een nieuwe tas nodig, omdat mijn oude kapot is gegaan.
5: Vandaag ga ik een nieuwe tas kopen, omdat de tas in de aanbieding is.
+ Opdracht 1 (p150)


Slide 34 - Tekstslide

Klaar?
Grammatica zinsdelen H2, 3 en 5 zijn de hoofdstukken voor de toets. 

Kijk de hoofdstukken door en schrijf in een paar zinnen op waar elk hoofdstuk over gaat en wat je daarvoor moet weten. 

Slide 35 - Tekstslide

Beantwoord de volgende vragen
Hoe vind je een onderwerp/persoonsvorm? 
Wat is het verschil tussen ev en sg zin?
Waaraan herken je een hoofdzin?
Waaraan herken je een bijzin? 

Geef jezelf een cijfer tussen 1 en 10 op basis van je antwoorden.

Slide 36 - Tekstslide